Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
De officiële statistiek vertoont ook voor België (meer zelfs dan voor de andere EEG-landen) dezelfde tendens. De industrie ‘schrompelt ineen’ van 45,3 % van de tewerkstelling in 1963 tot 28,3 % in 1988; de diensten klimmen van 47,3 % naar 68,9 %. Dit is het resultaat, enerzijds van een verlies van 480 000 werkplaatsen in de industrie en een gelijktijdige toename van 550 000 werkplaatsen in de diensten. De officiële opdeling in secundaire en tertiaire sector geeft echter een vertekend beeld. Zij doorkruist onze marxistische opsplitsing tussen productieve en niet-productieve sectoren, tussen diensten die rechtstreeks verbonden zijn met de productie van goederen en andere diensten. De groei van de dienstensector is namelijk geen volledig losstaand gegeven, maar ent zich voor een groot deel op de productie of loopt samen met een toenemende integratie van niet-materiële diensten in het productieproces. Een correcter beeld p. 173(dat echter niet volledig overeenstemt met de indeling productief/niet-productief) wordt gegeven door een opsplitsing in ‘industrie en direct met de productie verbonden diensten’ enerzijds, ‘administratie en andere diensten’ anderzijds. Een OESO-studie komt op die basis tot totaal andere cijfers. Ongeveer de helft van de diensten in de OESO-landen zou rechtstreeks met de productie verbonden zijn, wat het aandeel van de productie en de verbonden diensten op ongeveer 60 % van de totale tewerkstelling brengt.8 Dezelfde berekening voor België levert ongeveer 55 % ‘industrieverbonden tewerkstelling’.
Deze opdeling is minder kunstmatig dan de officiële. Een van de snelst groeiende onderdelen van de ‘diensten’ is namelijk de dienstverlening aan bedrijven, om de eenvoudige reden dat veel van de diensten die vroeger binnen het bedrijf werden verzorgd, nu worden uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven (marketing, bedrijfsorganisatie, onderhoud, informatisering, veiligheid …). Deze afgesplitste diensten werden dus vroeger als ‘industrie’ geboekt en nu als ‘dienst’.
Nog andere factoren wekken verkeerdelijk de illusie van de ‘verdwijning van de industrie’. Vooreerst wordt de tewerkstelling in de diensten opgeblazen door het grote aantal deeltijds werkenden in deze sectoren. Tussen 1983 en 1988 zijn in de dienstverlenende bedrijven 100 000 voltijdse banen verdwenen en kwamen er 229 000 deeltijdse in de plaats.9 Voor de statistiek maakt dat een verschil van 119 000 banen; in werkelijkheid deelt een werkplaats zich in twee. Hierop kan men opmerken dat de verschuiving naar de dienstensector niet alleen blijkt uit de cijfers van de tewerkstelling maar evengoed uit de bijdrage tot de toegevoegde waarde (BNP). Uit recente studies van het Planbureau en de Nationale Bank blijkt dat ook deze cijfers een opgeblazen beeld geven en dit om twee redenen: de prijzen stijgen veel sneller in de dienstensector en de productiviteitsstijging is er veel trager. Als men deze twee factoren uitschakelt (en de verdeling tussen verschillende sectoren berekent in constante prijzen), dan blijft het relatieve gewicht van de industriële productie praktisch ongewijzigd sinds 1965.10
Het ontstaan van een ‘diensteneconomie’, los van de productie, is een fictie. De dienstensector kan maar blijven groeien in relatie tot een sterke industriële sector. Een snellere rotatie van kapitaal (machines en stocks) is op dit ogenblik een van de prioritaire doelstellingen van het patronaat om de winstvoet te verhogen, (zie 225 bis). Het afsplitsen van diensten, het uitbouwen van nieuwe diensten is een van de middelen om die rotatie te versnellen. Door het uitbesteden van gespecialiseerde taken aan een dienstverlenend bedrijf, dat die taak opneemt voor vele kapitalisten samen, kan de productieve sector rendabeler produceren. De belangrijkste waarneembare tendens is dan ook de volgende. Door de nieuwe technologie, de informatisering van vele onderdelen van het productieproces, de groeiende specialisering en onderaanneming is er een vervlechting tussen de productie en haar annex-diensten met een vervaging van het onderscheid tussen ‘materiële’ en ‘immateriële’ producten. Vele als ‘diensten’ geboekte verrichtingen maken integraal deel uit van het productieproces p. 174of zijn er mee verbonden.