Dominique Meeùs

Dernière modification le   

retour à la table des matièresau dossier marxisme

413.
De toenadering tussen arbeiders, bedienden en ambtenaren

Binnen het productieproces heeft eenzelfde verschuiving plaats. De nieuwe technologie verhoogt het aandeel van de intellectuele arbeid met een toenemend aandeel van factoren als besturing, controle en management. Er wordt hoger gekwalificeerd personeel vereist. Bij geautomatiseerde processen vervaagt het onderscheid tussen productiearbeid en controletaken van bedienden. Er is dan ook de tendens om, vooral in de chemie, een bediendestatuut te eisen voor dit soort productiewerk. Dit was de inzet van de staking bij Beecham-Heppignies in 1989. Maar ook dit betekent niet dat de manuele arbeid als dusdanig verdwijnt. De volledige automatisering en vooral robotisering stoot in productiesectoren met vele onderdelen (zoals de automobiel) op grote moeilijkheden: de kostprijs, de vele pannes en onderbrekingen, de onderhoudstijd, het gebrek aan soepelheid en de beperking van het ‘gevoel‘. Alle voorspellingen over de spoedige verdwijning van de handenarbeid zijn dan ook fout gebleken en de robotisering verloopt veel trager dan oorspronkelijk gedacht. De productiearbeider blijft de onmisbare schakel voor het produceren van waren, waarde en meerwaarde. Bovendien moet de mythe van de nieuwe ‘zachte’ productiemethodes worden ontmanteld (zie 233), die de arbeider in een zetel zouden plaatsen. Er wordt globaal veel meer inzet van manuele en intellectuele arbeidskracht geëist, dus intensere arbeid die meer waarde voortbrengt. Dit verhoogt enerzijds de controle van de arbeiders over het productieverloop en stelt hogere eisen van kwalificatie en ‘polyvalentie’ aan een bepaalde groep. Anderzijds houdt het ook een ‘proletarisering’ in van de intellectuele taken. Vele taken die vroeger afgescheiden waren van de productie worden nu geïntegreerd. De intellectuele arbeid wordt volgens Taylor-concept ontbonden in gestandaardiseerde elementen die worden overgedragen aan de computer. Veel bediendewerk komt op die manier dichter te staan bij het ‘werk aan de hand’. De opdrijving van de productiviteit, het verplaatsen van deeltaken naar de productie brengt de werkplaats van vele bedienden in het gedrang en hun werkvoorwaarden worden stilaan gelijkgeschakeld met die van productiearbeiders.

Dit is niet alleen het geval voor de diensten die aan de productie zijn verbonden maar geldt voor de volledige dienstensector, zowel in de privé als in de publieke, zowel in de markt- als in de non-profitsectoren. Alle besparingen in de openbare sector en de non-profitsector leiden tot rationalisaties en het opstellen van ‘autonome beheerscontracten’ waardoor de mechanismen van de markt en de winst volledig het principe van openbaar nut verdringen. Daardoor wordt het ‘openbaar statuut’ in toenemende mate bedreigd en afgebroken.

Kortom, het onderscheid tussen arbeiders, bedienden en ambtenaren vervaagt wat betreft de uitbuitingssituatie ook al blijft het onderscheid tussen productieve en niet-productieve arbeid gelden. Een bredere groep p. 175van werkers ‘proletariseert’. Het aantal ‘loontrekkenden’ bedroeg 2,9 miljoen in 1966 en bedraagt vandaag meer dan 3,5 miljoen (werklozen inbegrepen). Het aandeel van de loontrekkers in de totale actieve bevolking bedroeg 78 % in 1966 en bedraagt vandaag 85 %. Meer dan ooit is er dus een reden voor een eengemaakt klassesyndicalisme van arbeiders, werkers, bedienden en ambtenaren.