Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Reformisten en anarchosyndicalisten beroepen zich soms op Karl Marx wanneer ze opkomen voor syndicale onafhankelijkheid. Zij halen daarvoor een uittreksel aan uit een interview, waarin Marx zou verklaard hebben: “Nooit mogen de vakbonden vastgehaakt worden aan een politieke vereniging of ervan afhankelijk worden gemaakt indien zij tenminste hun opdracht willen vervullen; dat tóch doen zou betekenen hen de doodsteek te geven.” Was Marx een onvoorwaardelijke voorstander van syndicale onafhankelijkheid? Men kan zich onmogelijk beroepen op Marx om een politiek neutraal syndicalisme te verdedigen. Wie dat wel doet baseert zich — zoals Lenin zegt — op een “enge interpretatie van een ‘citaat’ van Marx zonder rekening te houden met het geheel van Marx’ verklaringen en met de gehele geest van zijn doctrine.”9 Wat zegt die doctrine?
Vanuit zijn historisch materialistische analyse kwam Marx tot het besluit dat de vakbonden zich niet konden beperken tot een loutere verdedigingsstrijd tegen de kapitalistische uitbuiting. Karl Marx: “Indien de vakbonden onmisbaar zijn voor de schermutselingenoorlog tussen arbeid en kapitaal, dan zijn ze nog belangrijker als organen voor omvorming van het systeem van loonarbeid en van kapitalistische dictatuur.”10 Die strijd voor de omvorming van de kapitalistische maatschappij in een socialistische, is een politieke strijd. Om hem met succes te voeren zijn er volgens Marx twee voorwaarden vereist. 1o De arbeiders moeten over een eigen, van de burgerij onafhankelijke politieke partij beschikken. 2o De vakorganisaties zijn naast economische strijdorganisaties ook hefbomen om de hele klasse in deze politieke strijd te betrekken. Karl Marx: “In haar strijd tegen deze collectieve macht (n.v.d.r. de bourgeoisie) kan het proletariaat slechts echt als klasse handelen wanneer het zich organiseert in een afzonderlijke politieke partij die tegengesteld is aan alle oude partijen, die door de bezittende klassen gevormd zijn. Deze organisatie van het proletariaat in een politieke partij is een absolute noodzaak voor de overwinning van de sociale revolutie en voor het bereiken van haar hoogste doel, de afschaffing van de klassen. De vereniging (coalitie) van de arbeiders, die reeds bereikt is doorheen de economische strijd moet in handen van deze klasse ook als hefboom dienen voor de strijd tegen de politieke macht van de uitbuiters. Omdat de heren van de grond en van het kapitaal zich steeds bedienen van hun politieke voorrechten om hun economische macht te verdedigen en te bestendigen en om de Arbeid aan zich te onderwerpen, wordt de verovering van de politieke macht dan ook de grote plicht van het proletariaat.”11 Om de samenwerking tussen vakbonden en partij voor een gemeenschappelijk politiek doel te bevorderen, werden zowel de eerste proletarische partijen als de pas ontstane vakbonden uitgenodigd zich bij de Eerste Internationale aan te sluiten.
Toen Marx en Engels deze opvattingen neerschreven, waren de klassenstrijd en de syndicale beweging nog weinig ontwikkeld en was ook het reformisme binnen de arbeidersbeweging nog niet tot ontwikkeling gekomen. De eerste arbeidersorganisaties waren revolutionair gezind. In die p. 201omstandigheden achtte Marx de ‘onafhankelijkheid’ van de vakbonden verdedigbaar om de toegang van de massa van de arbeiders tot de vakbonden gemakkelijker te maken en om dus zo breed mogelijke organisaties te hebben waarbinnen een revolutionaire, socialistische politiek verdedigd kon worden. Daarmee wilde hij ook de splitsing van de vakbeweging in verschillende stromingen voorkomen. Maar enkele tientallen jaren later — zo oordeelde Lenin — was het totaal ongepast nog verder het ordewoord van de ‘syndicale onafhankelijkheid’ of ‘neutraliteit’ te verdedigen. Lenin: “Bij het ontstaan van de politieke en syndicale arbeidersbeweging in Europa kon men de onafhankelijkheid van de vakbonden verdedigen als een middel om de primitieve basis van de klassenstrijd te verbreden op een ogenblik dat die relatief weinig ontwikkeld was en toen de burgerij nog geen systematische invloed uitoefende op de vakbonden.” “De hevigheid echter waarmee de klassentegenstellingen zich ontwikkelden, hun recente verscherping in alle landen, de lange ervaring in Duitsland (waar de politiek van neutraliteit het opportunisme in de vakbonden heeft versterkt zonder de oprichting van afzonderlijke christelijke en liberale vakbonden tegen te houden), de uitbreiding van de klassenstrijd naar een terrein dat een gemeenschappelijk en eengemaakt optreden vereist van de vakbonden en de politieke partij (massastaking en gewapende opstand in Rusland als voorafbeelding van de waarschijnlijke vorming van de arbeidersrevolutie in het Westen), dit alles heeft uiteindelijk elke fundering ontnomen aan de theorie van de neutraliteit.”12
In die situatie, stelt Lenin, is opkomen voor ‘neutrale vakbonden’, de poort openzetten voor het reformisme en dus voor de burgerlijke invloed. Het betekent dat de vakbonden zich ‘afzijdig’ houden van de strijd voor het socialisme, zich enkel de lotsverbetering binnen het bestaande systeem aantrekken. Lenin: “De klassebelangen van de burgerij moeten onvermijdelijk uitlopen op de wil om de vakbonden tot hun meest bekrompen en enge activiteit te herleiden binnen het kader van het bestaande systeem. De theorie van de neutraliteit is slechts een ideologische opsmuk van dit burgerlijk streven.” (Id.) Lenin besluit: “Het geheel van onze partij erkent nu dat het werk in de vakbonden niet moet gevoerd worden in een geest van neutraliteit, maar in de geest van het instellen van steeds nauwere banden tussen de vakbonden en de sociaaldemocratische partij.” (N.v.d.r.: de sociaaldemocratische partij was toen de revolutionaire partij van de bolsjewieken). Lenin benadrukt hierbij dat de vakbond de massaorganisatie is van de werkende klasse, maar daarom zeker niet neutraal. De vakbond is politiek verbonden met de strijd voor het socialisme en deze verbondenheid wordt “uitsluitend gerealiseerd door het werk van sociaaldemocraten in de vakbonden.” (Id.)