Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Het ordewoord bij uitstek, waarmee de patroons zich heel speciaal naar de vakbonden en de werkers richten, is de internationale concurrentiepositie. Het klopt dat de economie meer en meer internationale dimensie heeft: geen enkele serieuze kapitaalgroep kan zich nog verschansen binnen p. 52de eigen grenzen en overleven dank zij de bescherming van de eigen nationale staat. Het klopt dat de Belgische economie bovendien de meest open economie ter wereld is. Alle dominerende industriële sectoren (metaal, automobiel, chemie, petroleum, non-ferro, hoogtechnologische bedrijven) mikken op de uitvoer. De financiële groepen proberen zich een plaats te veroveren op de internationale scène. Het Belgisch grootkapitaal probeert zijn (technologische) achterstand op de internationale markten goed te maken. ‘Concurrentiepositie’ is de toverformule om van de regering alles gedaan te krijgen en bij de vakbonden ‘begrip’ te verwerven.
In naam van de concurrentiepositie werd de laatste tien jaar een reusachtige overdracht van de gezinnen en de staat naar de bedrijven gerealiseerd. De verdeling arbeid/kapitaal werd grondig gewijzigd ten voordele van het kapitaal en de rijkste bevolkingslagen. Dit wordt klaar aangetoond door de verdeling van het nationaal inkomen: het inkomen uit arbeid (loontrekkenden) daalde van 68,3 % in 1980 tot 58,3 % in 1988; de reserveringen van de vennootschappen (winst na belastingen en dividenden) stegen van 0,8 % in 1980 tot 5,5 % in 1988; de inkomens uit vermogen (onder meer dividenden) stegen van 14,3 % tot 19,3 %. In harde cijfers betekent het dat de reserveringen toenamen van 19 miljard in 1980 tot 268 miljard in 1988.19
Deze massieve overdracht is niets anders dan toename van de uitbuitingsgraad, weerspiegeld in de verdeling van het nationaal inkomen. De ontwaarding van de arbeidskracht kwam tot stand langs rechtstreekse en onrechtstreekse ingrepen op de koopkracht, door aanvallen op het directe en het indirecte loon. De inlevering bedroeg gemiddeld 15 % van het inkomen.
Ondertussen werden ook de sociale uitkeringen ondergraven. De basisprincipes van de sociale zekerheid werden in de feiten herzien (van individuele naar gezinsuitkering, van procentuele uitkering naar bestaansminimum), de staatsbijdragen werden tot nul herleid voor werkloosheidsuitkeringen, en de crisislasten werden volledig afgewenteld op de werkers door bijdrageverhoging en indexsprongen. Na al die afbouw werd de sociale zekerheid opnieuw winstgevend, wat toelaat om opnieuw de patronale bijdragen te verminderen door de wildgroei van lastenvrije betalingssystemen (maaltijdcheques) aan te moedigen.
Het lot van de sociale zekerheid werd het lot van alle sociale staatsbudgetten: meedogenloze afbouw van de uitgaven, besnoeiing in de sociale voorzieningen, het onderwijs, de non-profitsector, het openbaar vervoer en de openbare dienstverlening. Dit was het hoofddoel van de ‘sanering van de staatsfinanciën’, waardoor nog meer ruimte vrijkwam voor geschenken aan de bedrijven en de rijken. Die komen er onder de vorm van vermindering van de vennootschapsbelasting (van 43 % naar 39 %), hervorming van het belastingsysteem, vermindering van de roerende voorheffing (van 25 tot 10 %).
Op dit ogenblik gaat de grootste patronale aandacht naar de maximale invoering van de flexibiliteit. Het is een andere methode om geweldig te p. 53besparen op de productiekost en de winstvoet gevoelig te verhogen, voornamelijk door besparing op het constant kapitaal (we komen hierop terug in hoofdstuk 2). Samen met de flexibele productievormen worden echter ook vele onzekere en onderbetaalde jobs gecreëerd (tijdelijken, onderaanneming …), waardoor de globale loonkost daalt en de uitbuitingsgraad stijgt.
Op die manier hebben 15 jaar inlevering, soberheid en crisispolitiek de levensvoorwaarden van de werkende bevolking gevoelig verslechterd. Telkens volgt hierbij de belofte dat morgen alles beter wordt. Maar de concurrentiespiraal stelt steeds maar nieuwe eisen. Dezelfde kapitalistische crisisremedies worden immers over de hele wereld toegepast. Er is opbod en concurrentie tussen de kapitalistische landen om deze ‘sanering’ het snelst en het hardst door te voeren. De regering probeert de Belgische ondernemingen in de meest gunstige positie te brengen. Dat is haar gelukt met de competitiviteit van de loonkost. Dit is haar gelukt met de wetgeving op de flexibiliteit maar nog niet volledig met de sociale voorzieningen en het budgettekort.
Op 6 januari werd op initiatief van minister Claes de ‘Wet ter vrijwaring van het concurrentievermogen’ van kracht. Tweemaal per jaar wordt een vergelijking gemaakt van de kostenparameters met de zeven belangrijkste handelspartners, waarna de regering volmacht heeft om in te grijpen in de loonvorming, de indexkoppeling en theoretisch ook in de financiële kosten en de energiekosten. In werkelijkheid is dit carcan niets anders dan het opleggen van een internationale norm voor de uitbuitingsgraad, een norm die door de bitsige concurrentiestrijd aan voortdurende druk naar beneden onderhevig is.