Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
De beste maatstaf om deze subjectieve instelling te beoordelen, blijft de positie op belangrijke historische momenten. De actuele standpunten, die we in het eerste deel van dit boek hebben besproken, weerspiegelen een globale houding tegenover het kapitalisme. De geschiedenis is het beste criterium om de verknochtheid van de vakbondsleiders aan het kapitalisme en imperialisme te meten. Men kan niet aan de volgende vaststelling voorbij: telkens de macht van de burgerij ernstig wordt bedreigd, heeft de hoogste vakbondsleiding zich uitgesloofd om de sociale ‘orde’ te handhaven of te herstellen. En op alle cruciale momenten van de geschiedenis was een van de hoofdbekommernissen van beide vakbondsleidingen, het neutraliseren van revolutionairen en hun invloed onder de arbeidersmassa’s.
1o De ABVV-leiding die steeds heeft gesteld het socialisme na te streven, sprong op cruciale momenten de burgerij ter hulp, tegen de revolutionaire massastrijd.
Terwijl de Russische arbeidersklasse de revolutie maakt, sluiten BWP- en vakbondsleiding een verbond met de burgerij om sociale revolte te voorkomen na de Eerste Wereldoorlog. Met de intrede van de BWP in de regering, met de belofte van algemeen stemrecht, achturendag en oprichting van paritaire commissies, verkrijgt de burgerij de steun van de socialistische leiders (de Syndicale Commissie was toen nog een deel van de BWP). De opstand van de Duitse arbeidersklasse in de periode 1918-23 vindt de Duitse sociaaldemocratie en de vakbondsleiders op haar weg. De socialisten Noske en Ebert slaan de opstand neer met de hulp van de keizerlijke gardes, die ook de moord op de communistische leiders Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg voor hun rekening nemen. De Belgische spitsbroeders beweren op dat ogenblik nog altijd (om tactische redenen), dat zij ook voor de revolutie zijn, maar dat het moment nog niet rijp is. Een eerste communistenjacht wordt georganiseerd na 1924, met behulp van de motie Mertens, die de onverenigbaarheid verklaarde tussen syndicale mandaten en lidmaatschap van de Communistische Partij.
De leiders van de Syndicale Commissie laten zich vooral tijdens de grote staking van 1932 kennen als stakingsbrekers. Zij volgen daarna enthousiast Henri De Man in zijn kruistocht tegen het revolutionaire marxisme en in zijn ‘plan boven de klassen’. Tijdens de crisisperiode worden opnieuw massaal communisten uit de vakbond gesloten. Enkele leiders zullen De Man volgen tot in de collaboratie. Bij de inval van de bezettingstroepen is de officiële topleiding slechts op een iets voorbereid: het land verlaten. De meesten zullen België niet terugzien voor de bevrijding. De BVV-leiders in Londen werken gedurende de hele oorlog samen met Amerikaanse, Britse en Belgische veiligheidsdiensten om de na-oorlog voor te bereiden. De topleiders Jef Rens, Dore Smets en Omer Becu worden door de veiligheidsdiensten voorbestemd om de groeiende communistische invloed te gaan bekampen, zodra de oorlog ten einde is.3 Ze p. 256worden voorbij gestoken door Louis Major, die niet in Engeland is geraakt en zich een (fel overdreven) reputatie van verzetsstrijder heeft opgebouwd. Nog tijdens de oorlog onderhandelt hij met het patronaat en legt hij mee de grondslag van het grote naoorlogse Sociaal Pact, waarbij de sociale zekerheid en het overlegsysteem worden beloofd in ruil voor sociale vrede. Na de oorlog neemt hij resoluut de leiding van het nieuwe ABVV, de eenheidsvakbond waarin ook de drie vakbonden worden opgenomen die tijdens de oorlog in de strijd tegen het fascisme zijn ontstaan (de communistische, de renardistische en die van de openbare diensten). Voor de oud BVV-leiders is dit de enige manier om stapsgewijs de verloren basis terug te winnen en het hoofdgevaar, een communistisch geïnspireerde vakbond, te neutraliseren. In Frankrijk en Italië, waar de communistische dreiging nog veel groter is, richten de reformistische leiders, in nauwe samenwerking met de Amerikaanse CIA, nieuwe vakbonden op (zoals Force ouvrière). Zodra de nieuwe ABVV-leiding terug stevig de teugels in handen heeft (ze wordt hierin geholpen door de reformistische aftakeling van de KPB), gooit ze alle communisten uit de leiding in 1948. De algemene staking van 1950 is — samen met de stakingen voor het algemeen stemrecht — de meest politieke staking die België ooit gekend heeft. De ABVV-leiding volgt hierin het spoor dat door de BSP-leiding getrokken wordt, d.w.z ze vecht tegen de terugkeer van Leopold III, maar bekampt tegelijk elke revolutionaire en zelfs republikeinse oriëntatie.
2o De christelijke vakbond heeft zich van bij de oprichting uitdrukkelijk als opdracht gesteld het opkomende socialisme en communisme onder de werkers te bekampen. Het was de boodschap van Rerum Novarum (1891), dat dit het best kon gebeuren door eigen, christelijke vakbonden op te richten. De topleiding is die opdracht steeds trouw gebleven. Ook de lijn van die vakbond lag volledig in de lijn van de pauselijke concepten: samenwerking tussen arbeid en kapitaal, respect voor het privébezit van de productiemiddelen, strijd tegen de ‘uitwassen’ van het liberalisme, maar niet tegen het kapitalisme. Het is dan ook niet te verwonderen dat de ACV-leiding zich niet alleen rabiaat tegen elke radicale klassenstrijd heeft afgezet, maar ook zeer ver is meegegaan in de corporatistische plannen van het nazisme. De ACV-ideoloog uit de jaren 30, Arendt, was een groot voorstander van het Mussolini-corporatisme. Tijdens de tweede wereldoorlog heeft nagenoeg de hele ACV-top (met uitzondering van de voorzitter Henri Pauwels en andere Franstalige secretarissen zoals Jules Fafchamps) deelgenomen aan de pogingen om een corporatistisch model uit te bouwen, waarin patroonvakbonden en arbeidersvakbonden georganiseerd zouden samenwerken op alle niveaus van de economie. Daartoe probeerden de ACV-leiders eerst één collaborerend vakbondsfront op te richten met de drie traditionele organisaties. Daarna werkten ze tijdelijk mee aan de nazipoging om in hetzelfde perspectief de Unie voor Handen Geestesarbeiders op te richten (een fascistische vakbondskoepel ondersteund door Henri De Man). De ACV-leiding haakt uiteindelijk af om haar autonomie en haar christelijke karakter niet in het gedrang te brengen. p. 257Gedurende de rest van de oorlog probeert de ACV-leiding enkel nog het kader bijeen te houden om na de oorlog met kracht tegen het communisme te vechten. De nazi’s laten hen ongestoord werken omdat ze weten dat het een dam is tegen de groeiende invloed van de antifascistische syndicale beweging, geleid door de communisten (Comités voor Syndicale Strijd).
Na de oorlog voert August Cool in binnen- en buitenland een kruistocht tegen het communisme. Dit brengt hem zowat overal waar het kapitalisme een helpende hand nodig heeft om een ‘gematigde, apolitieke’ syndicale beweging op te bouwen die een tegenwicht kan vormen tegen de revolutionair gezinde: Italië, Congo, Vietnam, Zuid-Amerika.4
De grote binnenlandse stakingen van 1950 en van ’60-’61 botsen op de sabotage van de ACV-leiding, die opnieuw de kaart van de ‘apolitieke vakbond’ trekt om haar steun aan het regime toe te dekken. Met dezelfde dooddoener saboteert de ACV-leiding ook het verzet tegen de inleveringspolitiek van de jaren 80. De hypocrisie van dit ‘apolitieke’ voorwendsel steekt de ogen uit. Mensen als August Cool en Jef Houthuys zijn politieke stoottroepen van de CVP-PSC, vermomd als vakbondsleider; zij horen niet thuis in een vakbond. Tijdens zijn laatste levensjaren kon zelfs August Cool dit niet meer verstoppen: hij werd in 1977 adjunct-schatbewaarder van de CVP en onze ‘apolitieke’ vakbondsleider dweilde in die functie alle grote bedrijven af om geld te verzamelen voor het verkiezingsfonds van de CVP!