Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Engels en Lenin hebben aangetoond hoe het opportunisme in de arbeidersbeweging gegroeid is vanuit een bevoorrechte bovenlaag van de arbeidersklasse: de arbeidersaristocratie. Zij toonden aan hoe de ideologische corrumpering en het toekennen van materiële voordelen hand in hand gingen.
— “Het imperialisme, wat betekent de verdeling en uitbating van de wereld, bezorgt hoge monopoliewinsten aan een handvol zeer rijke landen. Dit schept de economische mogelijkheid om de bovenste lagen van het proletariaat te corrumperen. Daardoor wordt het opportunisme gevoed, krijgt het vorm en verstevigt het zich.” (Het imperialisme, het hoogste stadium van het kapitalisme.)
Deze corrumpering binnen de arbeidersklasse krijgt een politieke vormgeving: de reformistische arbeiderspartij en vakbonden.
— “Op de voorgenoemde economische basis, hebben de politieke instellingen van het moderne kapitalisme (de pers, het parlement, de vakbonden, de congressen, enz.) ten voordele van de eerbiedwaardige en brave, reformistische en patriottische arbeiders en bedienden, allerlei politieke voordelen en aalmoezen geschapen, die beantwoordden aan de economische voordelen en aalmoezen. De goedbetaalde en rustige leventjes in een ministerie of een comité van oorlogsindustrie, in het parlement en diverse commissies, in de redactie van ‘stevige’ wettelijke kranten en in de leidingen van niet minder stevige en ‘burgerlijk gezinde’ arbeidersvakbonden. Ziedaar wat de imperialistische burgerij gebruikt om de vertegenwoordigers en voorstanders van ‘burgerlijk arbeiderspartijen’ aan te trekken en te belonen.” (Het imperialisme en de scheuring van het socialisme.)
p. 245De kapitalistische maatschappij wordt gekenmerkt door twee ‘antagonistische’ klassen, de burgerij en de arbeidersklasse. Het antagonisme betekent dat de tegenstelling tussen die twee klassen onverzoenbaar is; ze komt voort uit de economische uitbuiting en kan alleen opgelost worden door het verdwijnen van de uitbuiting, door de overwinning van de arbeidersklasse en de onteigening van de productiemiddelen. Hoe situeert de vakbondsleiding zich tussen die antagonistische klassen? De marxistische visie op klassen, klassenoorsprong, klassepositie en klassenstandpunt is hiervoor verhelderend. (Zie 711 bis.)
Voor deze periode van het ontstaan van de reformistische partijen en vakbonden worden de oorsprong, de situatie en het standpunt van de vakbondsleiders door Engels en Lenin als volgt omschreven:
— De meeste vakbondsleiders kwamen voort uit de arbeidersklasse, soms uit de bovenlagen of uit de kleinburgerij.
— Hun materiële positie of klassepositie beantwoordde aan die van de bovenlaag van de arbeidersklasse, de arbeidersaristocratie en -bureaucratie. De arbeidersbureaucratie slaat meer bijzonder op de gemakkelijke en bevoorrechte plaatsen binnen het apparaat van de arbeidersbeweging.
— Hun politiek klassenstandpunt was dat van de kleinburgerij en de burgerij. In ruil voor sociale en politieke voordelen hielpen zij mee om het systeem in stand te houden, om de revolutie te verhinderen. Voor de burgerij bekleedden zij daarom een strategische positie: met hun sociale basis onder de arbeidersklasse waren zij het best geplaatst om de ideeën van klassenverzoening te verspreiden. Daarom noemde Lenin ze ‘woordvoerders van de burgerij binnen de arbeidersklasse’, of nog: ‘agenten van de burgerij, verkocht aan het imperialisme’.
Wat is de beoordeling die we zeventig jaar later maken van de vakbondsleiding?
Een van de grote verdiensten van Marx was, een wetenschappelijke visie te hebben gebracht op de klassen, de klassenstrijd en de geschiedenis.1 Voor de beoordeling van de vakbondsleiding is het nuttig een aantal basisbegrippen hierrond in herinnering te brengen.
Ten eerste: het materialisme vertrekt van de vaststelling dat in een bepaalde maatschappelijke context, het materiële zijn het bewustzijn bepaalt. Dit hangt samen met het inzicht dat de mens zich vooral in de productie van zijn materieel levensonderhoud, p. 246dus in de arbeid, als productieve kracht en als maatschappelijk wezen ontplooit. Die arbeid neemt nieuwe vormen aan naargelang de productiekrachten zich ontwikkelen.
Ten tweede, ontvouwen zich betrekkingen tussen de mensen onderling, die beantwoorden aan een bepaald ontwikkelingsstadium van de productiekrachten. Deze betrekkingen worden door Marx als productieverhoudingen omschreven. Als de productieverhoudingen niet in overeenstemming zijn met de ontwikkeling van de productiekrachten, is de toestand objectief rijp voor sociale revoluties, waarbij de nieuwe, ontwikkelende klasse de macht overneemt. In die zin besluit het historisch materialisme dat de drijvende motor van de geschiedenis de klassenstrijd is.
Ten derde, wordt het maatschappelijke profiel van een maatschappij bepaald door een geheel van factoren, waarin de materiële de grondslag vormen. Productiekrachten en productieverhoudingen vormen samen de productiewijze. Een bepaalde maatschappij kan gekenmerkt worden door een homogene productiewijze (bijv. de kapitalistische) of er kunnen verschillende productiewijzen naast mekaar bestaan (bijv. semi-feodaal en kapitalistisch). Zij vormen de infrastructuur van de maatschappij. Een van deze productiewijzen overheerst de andere en bepaalt de superstructuur. Dit zijn de politieke en juridische vormen, het staatsapparaat, evenals de ideologische systemen die zich enten op de infrastructuur.
De precieze vorm waaronder deze historisch bepaalde sociale realiteit zich voordoet, noemt men de sociale formatie.
Ten vierde, wordt binnen elke sociale formatie de klassenindeling bepaald door objectieve factoren, door de plaats tegenover infra- en superstructuur. Om elke verwarring uit te sluiten, moet er een klaar onderscheid gemaakt worden tussen ‘klassepositie of -situatie’, ‘klassestandpunt’ en ‘klasseoorsprong’.2
De klassepositie is een materieel, objectief gegeven. De maatschappij is ingedeeld in sociale klassen op basis van de plaats die individuen innemen in het sociale productieproces, op basis van hun verhouding tot de productiemiddelen. Onder het kapitalisme zijn er twee antagonistische klassen: de burgerij en de arbeidersklasse. Daarnaast zijn er tussenlagen of overgangsklassen, namelijk de verschillende lagen kleinburgerij. De klassepositie wordt niet bepaald door de ideeën. Integendeel, de ideeën worden in laatste instantie bepaald door de klassepositie, door het klassebelang.
Het klassestandpunt is de subjectieve positie die wordt ingenomen ten voordele van een of andere klasse, in een bepaalde politieke conjunctuur. De verhouding tussen klassepositie en klassestandpunt is geen mechanische verhouding. Alle leden van een bepaalde klasse verdedigen niet noodzakelijk de belangen van hun klasse.
Beide begrippen zijn niet te verwarren met de klasseoorsprong, die verwijst naar de sociale klasse of laag waaruit iemand afkomstig is.