Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
In wie moeten we vertrouwen stellen? Dit is een van de meest fundamentele vragen die een scheidingslijn trekt tussen reformisme en revolutionair marxisme. Het historisch materialisme toont aan dat de geschiedenis wordt gemaakt door de uitgebuite massa’s en niet door helden, door koningen, keizers of andere heersers. “De massa’s zijn de ware helden,” zei Mao Zedong. Om nauw verbonden te zijn met de massa’s moet men doordrongen zijn van deze waarheid. Het heeft te maken met hoe men de wereld bekijkt, welk politiek programma men wil realiseren, welke bondgenoten men zoekt en op wie men steunt om dit programma te realiseren.
Het reformisme buigt zich over de ‘tekorten’, de ‘zwaktes’ van het Belgisch kapitalisme. Het brouwt ‘betere’ recepten om het Belgische kapitaal overeind te houden in de concurrentieslag. Het wil een dynamischer kapitalisme, om de opgelopen technologische achterstand in te lopen. Dit leidt tot rechtstreekse steun aan imperialistische overheersing van de derdewereldlanden en tot medewerking aan ‘saneringsoperaties’ ten koste van de arbeiders en werkers.
Het reformisme wil de arbeidersklasse voor eeuwig onderwerpen aan de kapitalistenklasse. Het gaat ervan uit dat de tegenstelling arbeid-kapitaal te verzoenen is, dat de arbeidersklasse het meeste baat heeft bij een welvarend kapitalisme. Het gemeenschappelijke belang kan door een ‘redelijk’ overleg gewaarborgd worden. Dit alles leidt tot ontzag voor de burgerij, vertrouwen in haar studiediensten, ontzag voor haar instellingen, schrik om de goede betrekkingen te verliezen. Dit is de diepe grondslag van het overlegsyndicalisme, het realistische syndicalisme, het capitulatiesyndicalisme. Het heeft schrik van de massa’s, hun ‘ongenuanceerde’ eisen, hun strijdbaarheid. Meestal worden de eisenprogramma’s opgemaakt met een compromis in het achterhoofd en niet met de echte wil om principiële veroveringen af te dwingen. Sommige vakbondsleiders zijn het best geschoold in het manipuleren, het om de tuin leiden van de massa met schijnbaar strijdbare maar inhoudsloze taal. Zij hebben de grootste minachting voor de ‘achterlijke’ massa’s, voelen zich er hoog boven verheven en schuiven alle verantwoordelijkheid voor hun eigen capitulatie af naar beneden.
Het revolutionaire strijdsyndicalisme vertrekt van een totaal tegenovergesteld standpunt. Het kapitalisme is een historisch veroordeeld systeem dat zo snel mogelijk moet verdwijnen. De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid is onverzoenlijk. Het geloof in de kracht van de massa is het sterkste wapen. De massa is in staat om het kapitalisme te vernietigen en een superieur sociaal en economisch systeem te ontwikkelen. Het p. 224strijdsyndicalisme zal alles doen om die strijdbaarheid te beschermen en te ontwikkelen, om ze in correcte banen te leiden, dit wil zeggen: de hoofdvijand te viseren. Strijdsyndicalisten storten zich niet roekeloos in elke provocatie, maar bouwen krachtsverhoudingen op rond de belangrijkste eisen en ordewoorden. Die strijdbeweging voeren ze tot het einde, tot de energie van de massa’s volledig is ontplooid. Pas dan komen eventuele compromissen aan de dagorde, nadat alle strijdmiddelen zijn opgebruikt.
Een dergelijke visie is gebaseerd op nauwe banden met de massa. Délégués en secretarissen moeten werkelijk willen en durven luisteren naar de verwachtingen van de massa en ze in bescherming nemen. Ze mogen zich niet verheven achten boven de massa, ze moeten respect opbrengen voor alle meningen en er het positieve uithalen dat de strijd vooruit brengt. Dit noemde Mao ‘de massalijn toepassen’. De massalijn toepassen is niet alleen luisteren naar de massa, het is ook oordelen, analyseren en de massa opvoeden met de meest gevorderde ideeën. Het is steunen op de voorhoede om de grote middengroep te winnen en de achterhoede te neutraliseren. Het is de proletarische ideeën propageren en de burgerlijke ideeën, die onvermijdelijk binnendringen, bekampen.
Tot wat bewuste, revolutionair gezinde syndicalisten in staat zijn, hoe ze binnen de vakbond en onder de massa onweerstaanbare krachten in beweging kunnen brengen, tonen onder meer de drie Limburgse mijnstakingen tussen 1986 en 1988 aan. Het boek De Slag om de Mijnen, waarin zij hun ervaringen systematiseren, is een scholingsboek voor elke strijdsyndicalist. Bij de déléguésverkiezingen van 9 april 1987, naar het einde van de tweede grote staking toe, halen de Strijdsyndicalisten en stakingsleiders een overweldigende overwinning. Jan Grauwels haalt 1 270 voorkeurstemmen, 50,8 % van de mijn van Waterschei, het beste persoonlijke resultaat van het hele land. Luc Gieters, haalt in Beringen een stem op drie (805 voorkeursstemmen). Luc Gieters: “Het is de bevestiging dat de stroming voor strijdsyndicalisme en voor een antikapitalistisch programma in de mijnen een massastroming is geworden. Deze uitslag betekent dat de mijnwerkers onze opvatting over het syndicalisme ondersteunen. Wij zijn vastberaden, omdat wij een gevormd inzicht hebben in de ontwikkeling van het kapitalistische systeem. Wij verduidelijken dat aan de mensen. Bijvoorbeeld dat Petrofina kolenvelden in Amerika opkoopt en de mijnen in België wil sluiten om geld te verdienen aan de kolenimport. Wij leggen uit dat Gheyselinck de belangen van Shell verdedigt. Informatie geven is een plicht van een vakbond. Wij doen dat als délégué. Door onze praktische inzet hebben wij het vertrouwen van de mensen gewonnen, zodat we ze ook over moeilijker zaken kunnen aanspreken. We hebben veel geleerd uit de individuele pogingen van vroegere délégués in de mijnen en uit de ervaringen van het syndicalisme op de Boelwerf. Leren naar de massa te gaan, erop vertrouwen en ervoor vechten zodat ze niet verkocht wordt. Alleen voor dat syndicalisme zijn de arbeiders vandaag nog enthousiast te maken. Op andere plaatsen, waar dat alternatief niet bestaat, is er volgens mij een groeiende onverschilligheid tegenover de vakbond. Dat is een erg gevaarlijke ontwikkeling.”7
p. 225Dezelfde opvatting van de vakbondswerking wordt in het boek van Jan Cap, In naam van mijn klasse, heel praktisch geïllustreerd. Vanuit een uitzonderlijke band met de massa en een spontane klasseopstelling, groeide bij Jan Cap het inzicht van de noodzaak van een communistische partij. Hij had tientallen jaren ervaring als ACV-strijdsyndicalist achter de rug toen hij aansloot bij de PVDA. De stellingen die hij in het boek ontwikkelt zijn als volgt samen te vatten:
(1) Vertrekken vanuit een klassenanalyse.
(2) Er principes uit afleiden waar men nooit van afwijkt. Voldoende tijd nemen om die te doen aannemen door een brede groep arbeiders.
(3) De meningen onder de massa aan een analyse onderwerpen. Het juiste van het verkeerde scheiden.
(4) Een onwankelbaar vertrouwen hebben in de massa. De ‘schuldtheorie naar onder toe’ verwerpen.
(5) Ten volle de democratie ontwikkelen Vrije en democratische verkiezingen, regelmatige algemene vergaderingen op het bedrijf.
(6) Nooit schrik hebben van de massa, ook niet van hun kritieken. Durven op de massa te steunen.
(7) Geduld hebben, nooit de moed verliezen.
(8) Aanknopingspunten zoeken die de massa beroeren.
(9) Uit de tegenslag altijd het positieve halen.
(10) Durven risico’s te nemen. Als leider durven verantwoordelijkheid op te nemen voor de daden van de massa.
(11) Aandacht besteden aan het meekrijgen van de secretarissen.
(12) Ervan doordrongen zijn dat de arbeiders het meest leren in de actie.
(13) De politiek is levensnoodzakelijk voor de arbeidersklasse. De enige vraag is: welke politiek?
(14) Een arbeiderspolitiek wordt niet spontaan verworven. Men moet zich daarvoor scholen in het marxisme-leninisme.
(15) Dit kan alleen in een revolutionaire partij.
(16) De strijd is nooit afgelopen. De toekomst is aan de arbeidersklasse en de volkeren van de derde wereld.