Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Vele anarchistische stromingen hebben zich afgezet tegen het marxisme, meer bepaald de marxistische leer over de staat, de revolutie en de partij. Sommige anarchistische strekkingen waren ook resoluut tegen de vakbond p. 202als organisatievorm (en verkozen de coöperatieven), andere zagen in de vakbond de organisatievorm bij uitstek voor de arbeiders in hun strijd; vandaar het ‘anarchosyndicalisme’.
Bakoenin, de eerste anarchistische leermeester, verzette zich tegen elke staat en ontkende de noodzaak van de politieke strijd en van de politieke organisatie van de arbeidersklasse. Hij verzette zich tegen de uitwerking van een wetenschappelijke socialistische theorie en achtte het binnenbrengen van zo’n theorie onder de arbeiders onmogelijk en onbelangrijk. De economische strijd was de enige strijdvorm voor de massa van de arbeiders en de vakbonden de belangrijkste organisatie. Bakoenin: “‘De bevrijding van de arbeiders moet het werk zijn van de arbeiders zelf’, zegt het voorwoord van onze statuten [n.v.d.r., die van de Eerste Internationale] […] Maar in het algemeen genomen is de arbeiderswereld onwetend, zij heeft geen enkele theoretische kennis. Er rest ons dus slechts een weg en dat is die van haar bevrijding door de praktijk. Welke kan en welke moet deze praktijk zijn? Er is er slechts een. Dat is die van de solidaire strijd van de arbeiders tegen de patroons, dat zijn de trade unions, de organisatie en de federatie van weerstandskassen.” Verder: “Terwijl zij, volgens zijn statuten, afstand neemt van elke nationale en lokale politiek, zal zij aan de arbeidersagitatie in alle landen een zuiver economisch karakter geven …”13 Het doel van de arbeidersstrijd werd door Bakoenin als louter economisch bepaald. “1o Gelijke economische, politieke en sociale situatie van alle klassen en mensen op aarde; 2o Afschaffing van het erfelijk bezit; 3o Overdracht van de grond en vruchtgebruik en van het kapitaal en alle productie-instrumenten aan de vakbonden.” Met deze stellingen ging hij frontaal in tegen de conclusies die Marx uit zijn studie en uitwerking van het ‘historisch materialisme’ had getrokken. Marx onderstreepte binnen de Eerste Internationale het belang van het binnenbrengen van een revolutionaire theorie, van de organisatie van de voorhoede in een politieke partij, van de opvoeding van de arbeidersmassa en de vakbonden voor de politieke strijd, van de verovering van de politieke macht door het proletariaat. De stellingen van Bakoenin zijn terug te vinden bij alle latere anarchosyndicalistische stromingen.
Karl Marx voerde binnen het kader van de Eerste internationale een scherpe strijd tegen de stellingen van Bakoenin. Als gevolg van deze strijd en van de ontwikkeling van grote socialistische partijen in de belangrijkste kapitalistische landen, werd het anarchisme als politieke stroming binnen de arbeidersbeweging teruggedrongen. In het begin van deze eeuw kreeg het anarchosyndicalisme echter een nieuwe voedingsbodem door de ontwikkeling van het reformisme binnen de socialistische arbeiderspartijen. De reformisten verloochenden de revolutie. Zij maakten van de parlementaire strijd het belangrijkste strijdmiddel en wensten deel te nemen aan kapitalistische regeringen om er ‘hervormingen’ af te dwingen. Zij probeerden hun ‘goede wil’ te bewijzen aan de burgerij door de massa’s in toom te houden en af en toe wat stoom te laten afblazen. Dit leidde tot grote ontgoocheling en verbittering onder arbeiders en syndicalisten. In plaats van het reformisme te kritiseren en terug te keren naar een p. 203consequente marxistische opstelling werd deze ontgoocheling door de anarchosyndicalisten afgeschoven op het marxisme en gekeerd tegen elke politiek en tegen elke partij. Dit was in het bijzonder het geval in Frankrijk waar het marxisme nooit ernstig bestudeerd en binnengebracht was door de socialistische leiders en waar het reformisme de eerste minister afleverde (Millerand) in een burgerlijke regering (reeds in 1899, in België slechts in 1914). De anarchosyndicalistische stroming was heel sterk en bekend als ‘Revolutionair syndicalisme‘. Sorel, de belangrijkste theoreticus van dit revolutionaire syndicalisme schreef: “Het marxisme zou niet mogen verward worden met de politieke partijen, hoe revolutionair die ook mogen zijn, want ook deze partijen zijn verplicht te handelen als burgerlijke partijen, die hun opstelling veranderen al naargelang de electorale omstandigheden […] daarom moet het proletariaat zich organiseren met zuiver revolutionaire bedoelingen, het is te zeggen door volledig buiten de burgerij te blijven.” (N.v.d.r.: bedoeld wordt hier ‘de politiek’ want alle politiek is ‘burgerlijk’.)14 De algemene staking is voor Sorel de hoogste strijdvorm, die de weg opent naar de toekomstige wereld. Beïnvloed door deze anarchistische stellingen schreef de Franse vakbond CGT in haar ‘Beginselverklaring’ dat de vakbond de essentiële organisatie is van de arbeiders en dat er binnen de vakbonden niet aan politiek mocht worden gedaan; de vakbonden moesten zich enkel bezig houden met de strijd tegen het patronaat.
Zoals de reformisten van de parlementaire strijdvorm de enige strijdvorm maakten, zo herleidden de anarchosyndicalisten de arbeidersstrijd tot een louter syndicale strijd. Lenin beschouwde het anarchosyndicalisme als ‘de tweelingbroer van het opportunisme’ omdat beide stromingen zich verzetten tegen de revolutionaire strijd om de politieke macht. In plaats van elke strijdvorm (zowel parlementaire als syndicale) te richten op een einddoel, de socialistische revolutie, riepen zij een aspect van de strijd uit tot de hoofdstrijd. Het anarchosyndicalisme liet het monopolie van de ‘politiek’ aan de reformisten. Onmachtig om zelfstandig een eigen revolutionaire politiek uit te werken, sloot het zich op beslissende ogenblikken dan ook bij het reformisme aan. Dat gebeurde in Frankrijk op het ogenblik dat de oorlog uitbrak. Net zoals de reformistische leiders riep ook de leider van de CGT de arbeiders op om aan de zijde van de Franse bourgeoisie te vechten tegen de Duitse bourgeoisie. Sorel, de theoreticus van het anarchosyndicalisme en zijn aanhangers dreven hun kritiek tegen ‘elke politiek’ en tegen ‘elke partij’ zover dat zij zich in de jaren 20 en 30 aansloten bij de opkomende fascistische beweging.15