Dominique Meeùs

Dernière modification le   

retour à la table des matièresau dossier marxisme

421.
Verdelen met marginale arbeidskrachten

Zoals reeds vermeld maakt in de Verenigde Staten een op vier werkers geen deel meer uit van de ‘traditionele arbeidskrachten’. 35 miljoen personen zijn tijdelijken, deeltijds werkenden of werken met een ‘huurcontract’. Een recente studie van de IAO schat dat nu ongeveer 50 miljoen personen deeltijds werken in de industrielanden, een verhoging met 30 % tegenover het vorige decennium.12

Naargelang het patronaat zijn flexibele productie kan doorzetten, drijft het ook de arbeidersklasse uiteen in een hoofdeenheid met daarbinnen en daarrond superflexibele brokstukken. De staat doet hetzelfde in haar eigen bedrijven en administratie, maar vooral vanuit besparingsoogpunt. De wetgeving die remmen voorzag op dergelijke wildgroei van substatuten wordt systematisch afgebouwd.

De tijdelijke contracten maakten in 1987 reeds 7 % van de Belgische tewerkstelling uit (meer dan 200 000) en meer dan 12 % in de openbare diensten. Daaronder horen contracten van bepaalde duur, seizoenscontracten, jongerenstages, niet-statutaire jobs in de openbare diensten en de verschillende tewerkstellingscircuits. Soms zijn ze een vorm van goedkope arbeidskracht, zoals in het geval van de jongerenstages die slechts 90 % p. 177van het loon betaald krijgen. In de bedrijven worden ze gebruikt voor de opvang van seizoenpieken en als rekruteringsreserve. De meest toegewijden kunnen blijven, de andere gaan terug naar de stempellokalen. Door op die manier de tijdelijken af te jakkeren kan het ritme van alle arbeiders opgedreven worden. De interimarbeid (of uitzendarbeid) is het prototype van oplaparbeid, gepresteerd door werkkrachten die bereid zijn alles aan te nemen, ook het meest ongezonde, vuile werk, tegen lage beloning. En waar vele ‘Ik, Ali’s’ een onderkomen vinden. “Op jaarbasis kregen tussen 1 april 1987 en 31 maart 1988 zowat 107 707 fysiek verschillende personen een uitzendcontract gedurende een kortere of langere periode aangesmeerd. Dit vertegenwoordigt zowat 5 % van de werknemerspopulatie in de privésector.”13

Over onderaanneming zijn geen cijfers bekend. Sommige bedrijven werken vooral met interne onderaanneming; in sommige Antwerpse chemiebedrijven bestaat reeds twee derde (!) van het personeel uit werkers in onderaanneming. De meeste bedrijven die just-in-time werken hebben vaste contracten met vele toeleveringsbedrijven. Bijna alle automobielbedrijven hebben nu al hun zetelmakerij uitbesteed. Bij de contractbedrijven liggen de lonen meestal lager, is er minder of geen syndicale bescherming, werkt men permanent onder chantage: slecht werk of ontijdige levering kan contractverbreking betekenen. Zo kan het hoofdbedrijf ook verschillende toeleveranciers tegen mekaar uitspelen en de hoogste normen ook naar het eigen bedrijf overbrengen.

Verschillende dienstenbedrijven experimenteren nu terug met huisarbeid (en tele-arbeid), een plaag die door de syndicale beweging werd uitgeroeid in de negentiende eeuw, zo dacht men. Het toppunt van versnippering en isolatie van de arbeidskracht, volledig overgeleverd aan de willekeur, zonder bescherming en met loon volgens prestatie.

De deeltijdse arbeid tenslotte: het snelst groeiend met reeds meer dan 17 % van de tewerkstelling, of meer dan een half miljoen werkers. Of liever werksters, vermits het vooral over vrouwen gaat. Voor de ene helft zou het een vrijwillige keuze zijn, voor de andere helft een gedwongen keuze om aan de werkloosheid te ontsnappen. De deeltijdse arbeid wordt voorgesteld als een tegemoetkoming aan de vraag naar vrije tijd of familiale ruimte. Voor het patronaat is het een categorie werkers die maar half betrokken is bij de collectieve arbeidersbelangen (een), maar die ze dubbel kan uitbuiten (twee). Deeltijdse werkers kunnen namelijk een hoger ritme aan, wat dan weer de druk op de andere werkers verhoogt. Voor de staat en het patronaat is deeltijdse arbeid ook de goedkoopste manier om de werkloosheidscijfers te drukken (drie) en om de arbeidsduurvermindering voor alle werkers, met loonbehoud te bekampen (vier). Vier keer winst dus.

p. 178

De modale bedrijfspiramide ziet er dan uit als volgt:14

A B C H I J D D G G G F F F M L L L M K K K

A: top management

B: midden-kader

C: vaste mannelijke werkers

D: vaste vrouwelijke werkers

F: werkers in onderaanneming binnen het hoofdbedrijf

G: min of meer gespecialiseerde arbeidskrachten
die door onafhankelijke onderaannemingsbedrijven worden uitgestuurd (L)

H: seizoenwerkers of tijdelijke arbeidskrachten

I, J: deeltijdse werkers, vooral vrouwen en studenten

K: onderaannemings- en interimbedrijven

M: goedkope arbeidskrachten in buitenlandse filialen (derde wereld)

Notes
12.
Conditions of work digest: part-time work, 1989, Internationale Arbeidsorganisatie (IAD).
13.
R. Delarue, “Uitzend-, inzend-, en doorzendarbeid: een carrousel?” De Gids op maatschappelijk gebied, augustus-september 1989, p. 719.
14.
S. Wood, The transformation of work, Londen, 1989, p. 111.