Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
De marxistische analyse van de kapitaalaccumulatie vertrekt vanuit de kapitaalcyclus. Deze cyclus ligt ten grondslag aan de hele kapitalistische ontwikkeling. (Zie 312 bis.)
Marx tekende de opeenvolgende fasen die het kapitaal doorloopt in het volgende schema:
Het wezen van deze cyclus, haar sociale betekenis, is dat W′ groter is dan W, en G′ groter dan G. Dit kan alleen omdat in de fase p. 131van de productie een meerwaarde wordt geproduceerd, die door de verkoop van de waren wordt ‘gerealiseerd’.
Deze kapitaalcyclus gaf het ontstaan aan afzonderlijke kapitaalfracties: het bankkapitaal (G … G′) en het handelskapitaal (G … W′ … G′). Zij nemen een deel van de globale kapitaalcyclus voor hun rekening. De verschillende kapitaalfracties verdelen onder elkaar de meerwaarde die in de productie tot stand komt.
De sociale kapitaalcyclus is een bruikbaar instrument om zich rekenschap te geven van de internationalisering.1 Vanaf het begin van de kapitalistische productiewijze heeft de kapitaalcyclus een internationale dimensie. De verschillende onderdelen van de kapitaalcyclus zijn echter niet meteen en in dezelfde mate betrokken bij deze internationalisering. Vanuit dit oogpunt kunnen we drie grote etappes onderscheiden in de ontwikkeling van het kapitalisme en kunnen we drie fasen onderscheiden binnen de laatste etappe.
Eerste etappe: de primitieve accumulatie
De eerste grondslagen van de kapitalistische productiewijze ontwikkelden zich binnen het feodale stelsel. De technologische vooruitgang van de vijftiende en de zestiende eeuw geeft het ontstaan aan een lokale markt voor artisanale goederen, aan stedelijke burgerij maar ook aan de expansieve veroveringstochten die het ontstaan van een wereldmarkt inluiden. Terwijl rond 1500 verschillende culturen op ongeveer gelijk niveau van technische, economische en sociale ontwikkeling staan2 zal de beginnende kapitalistische ontwikkeling in West- en Midden-Europa nieuwe wereldverhoudingen inluiden.3 De accumulatie van kapitaal gebeurt op gewelddadige wijze, door het veroveren van koloniale rijkdommen en markten, door de slavenhandel, de goud- en zilverroof, door verdrijving en uitroeiing van de lokale bevolking, door slavenarbeid in de goudontginning en de katoenplantages. Bij de overgang naar de zeventiende eeuw kopen de Spaanse en Portugese handelaars katoen in Indië, wisselen het uit voor slaven in Afrika die ingezet worden om goud te delven in Zuid- en Midden-Amerika. Op drie eeuwen tijd zijn ongeveer 115 miljoen slaven verscheept van Afrika naar de beide Amerika’s.4 Tijdens de verovering van Zuid-Amerika stierven ongeveer 60 miljoen Indianen, vermoord of ten gevolge van Westerse ziekten.5
In deze etappe van ‘primitieve accumulatie’ speelt het handelskapitaal de rol van historische voorloper van het kapitalisme (G-W-G′). Afgezien van directe roof en gewelddadige plundering, gebruikte het handelskapitaal de verschillen in productie- en marktvoorwaarden van verschillende p. 132landen in zijn voordeel. De ‘internationale handel’ was niets anders dan de overzeese expansie van de Europese belangen. Achtereenvolgens Portugal, Spanje, Frankrijk, Holland (zeventiende) en Engeland (achttiende eeuw) dringen zich op als overheersende handelsnaties. Engeland maakt als eerste de overgang naar het industriële kapitalisme, mede dank zij de rijkdommen die zij als eerste koloniale supermacht uit haar overzeese bezittingen rooft.
Tweede etappe: het liberale kapitalisme (negentiende eeuw)
De kapitalistische productiewijze heeft de feodale productiewijze verdrongen in West-Europa. De productie zelf is hoofdzakelijk op nationale schaal gestructureerd en gedomineerd door nationale kapitaalgroepen. De kapitalistische staten garanderen de buitenlandse invloedssferen (kolonies), waarmee een intensieve handel wordt gedreven. De producten die door de veel productievere kapitalistische fabrieken worden gemaakt, beconcurreren de artisanale productie in de kolonies. Het handelskapitaal wordt nu een zelfstandig maar ondergeschikt deel van de gehele kapitaalcyclus, waarin het industrieel kapitaal de overheersende factor is. Ook het bankkapitaal eist een centrale rol op en evolueert van kredietverstrekker in dienst van de industrie tot financieel controlecentrum. Dit is onder meer de evolutie die de Société Générale kenmerkt: van bank tot holding.6
Derde etappe: het imperialisme (twintigste eeuw)
Op het einde van de negentiende eeuw wordt een kwalitatieve sprong gemaakt in de groei naar een kapitalistische wereldeconomie: de overgang naar het imperialistische tijdperk. Door concentratie en centralisatie zijn in de rijkste kapitalistische landen nationale monopolies ontstaan. Bank en industriekapitaal zijn verstrengeld in financiële groepen die grote delen van de nationale industrie controleren (door Lenin het ‘financierskapitaal’ genoemd). Dit ‘nationale’ kapitalisme zoekt uitwegen uit een aanslepende economische crisis (1873-1896), de monopolies exporteren hun kapitaaloverschotten en investeren massaal in het buitenland. De export van kapitaal gaat samen met een verhevigde jacht op kolonies. Gedurende de laatste twintig jaar van de negentiende eeuw wordt de verdeling van de wereld onder de rijkste kapitalistische landen voltooid. “Imperialisme is kapitalisme dat een ontwikkelingsstadium heeft bereikt, waarin de monopolies en het financierskapitaal heersen, de kapitaalexport een enorme betekenis heeft gekregen, de verdeling van de wereld tussen de internationale trusts is begonnen, en de territoriale verdeling van de aarde tussen de grootste kapitalistische landen is voltooid.”7 De herverdeling van de wereld wordt de inzet van de Eerste Wereldoorlog.
In essentie is er sindsdien niets gewijzigd: de wereldeconomie wordt gedomineerd door enkele honderden gigantische monopolies, die hun p. 133thuisbasis hebben in de rijkste imperialistische landen. Volgens een schatting van de Verenigde Naties produceren de 600 belangrijkste ondernemingen tussen de 20 en 25 % van de totale toegevoegde waarde in de goederenproductie van de markteconomieën.8 Nochtans is er een evolutie die ons toelaat om verschillende fasen te onderscheiden in de graad en de vormen van internationalisering.
In een eerste fase is de export van kapitaal verbonden met de jacht op ‘eigen’, nationale kolonies en beoogt het vooral een verzekerde, goedkope aanvoer van grondstoffen en basisproducten (G … Pm). Deze ‘nationale’ invloedssferen bakenen ook de afzetmarkten (W′ … G′) af voor geproduceerde goederen op wereldvlak. Zo wordt de periode van de jaren 20-30 gekenmerkt door een grote bloei van de koloniale exploitatie en door het ontstaan van wereldkartels tussen de grote monopolies, die de afzetmarkten verdelen. De crisis van de jaren 30 roept voorlopig een halt toe aan deze internationaliseringsgolf. De protectionistische muren worden hoog opgetrokken, het economisch nationalisme staat centraal, zowel in de fascistische doctrines als in de nieuwe bourgeois-doctrines van Keynes. De wereldhandel daalt met een derde. De directe investeringen in het buitenland (export van kapitaal) die 4 à 5 % van de totale wereldinvesteringen bedroegen bij het begin van de eeuw, dalen terug tot minder dan 1 % vlak voor de Tweede Wereldoorlog.9 Dit is slechts de aanloop naar een nieuw gevecht voor herverdeling.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt een tweede fase ingeluid. De grote internationale vrijhandelsakkoorden, de monetaire- en militaire akkoorden bekrachtigen de hegemonie van het Amerikaanse imperialisme. Veel van de vroegere remmen op de internationale handel en kapitaalmobiliteit worden onder deze nieuwe wereldverhoudingen opgeheven, omdat de vrije circulatie van kapitaal en goederen een voorwaarde is voor het installeren van de Amerikaanse suprematie. Vrijhandel is doorgaans het slagwoord geweest van de sterkste of de opkomende krachten, protectionisme van de zwakste of tanende krachten.
Terwijl de ‘oude’ imperialistische mogendheden nog grotendeels functioneren op het model van grondstoffeninvoer en uitvoer van afgewerkte producten, brengt het Amerikaanse imperialisme de verschillende vormen van neokolonialisme tot bloei. (Dit verklaart waarom de meest anticommunistische vakbond ter wereld, de AFL-CIO, een antikoloniale politiek voerde in de derde wereld.)
Voortaan worden op grote schaal (de eerste buitenlandse filialen dateerden al van de negentiende eeuw) de productie-eenheden over verschillende landen en werelddelen gespreid. Het fenomeen van de Amerikaanse multinationale onderneming domineert deze evolutie. Een stroom van Amerikaanse investeringen komt op gang, enerzijds naar de ontwikkelingslanden, maar vooral naar Europa, met als belangrijkste doel de verovering van de plaatselijke markten. De Amerikaanse multinationals hebben in 1960 32 miljard dollar kapitaal in het buitenland, 124 miljard dollar in 1975 en 220 miljard in 1980.10 De omvang van de buitenlandse kapitaalstocks (totale som van geïnvesteerd kapitaal) stijgt van 67 miljard dollar in 1960 tot p. 134275 miljard dollar in 1975; 44 % daarvan is in handen van Amerikaanse multinationals. Eind de jaren 70 wordt de productie in de Belgische verwerkingsindustrie voor 40 % voortgebracht in filialen van multinationale ondernemingen. De Europese groepen volgen dezelfde weg van de internationale expansie om ‘hun’ markten te verdedigen en te heroveren. Kortom, het zwaartepunt van de internationalisering verschuift van grondstoffenimport en warenexport (G — Pm en G — W — G′) naar directe investering en productie in het buitenland (P — W′).
Dit belet niet dat gedurende die hele periode de wereldhandel sneller toeneemt dan het productievolume: de groei van de handelsstromen bedraagt gemiddeld meer dan 8 % per jaar in de periode 1961-1975, tegenover 6 % voor de productie. In 1950 wordt ongeveer 9 % van het BBP (Bruto Binnenlands product) in de kapitalistische landen uitgevoerd; dit stijgt tot 17 % in 1980.
De internationalisering van productie en de toename van de internationale handel gaan gepaard met een intensievere internationalisering van het financieringssysteem (G … G′). Die wordt ook aangezwengeld door de stroom dollars die de Verenigde Staten verlaten (de eurodollarmarkt). Met andere woorden: de kapitaalcyclus als geheel en al haar onderdelen apart, kennen een toenemende internationalisering (G … W … P … W′ … G′).
Wellicht kan men spreken van een nieuwe fase in de internationalisering van de economie gedurende de laatste 15 jaar. Een nieuwe fase, omdat de veranderde internationale context ingrijpende veranderingen heeft meegebracht in alle compartimenten van de kapitaal- en productiecyclus: de financies, het bezit van de productiemiddelen, de productie, de diensten en de handel. Die veranderingen worden tegenwoordig in een woord omschreven als ‘mondialisering’ of ook ‘globalisering’ van de economie. Vooraleer dit concept nader te bekijken willen we eerst ingaan op de oorzaken van de nieuwe evoluties.