Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Flexibel produceren omvat een geheel van technologische (computersystemen, robotten …), organisatorische (JIT, MBS, teamwerk, onderaanneming …) en beheerstechnische (participatief management) maatregelen. Op sociaal vlak zien we een verlengde productietijd van de machines en een herziening van de loon- en kwalificatiesystemen. In alle industrieën worden zowel de technologische als de organisatorische en de sociale vernieuwingen in snel tempo doorgevoerd. Naargelang de sector en de plaats ligt de prioriteit meer op het een of het andere. Het is soms moeilijk de wirwar van veranderingen in hun samenhang te vatten, maar het strategisch doel blijft hetzelfde. Het resultaat zijn flexibele productiesystemen (‘Flexible Manufacturing Systems’, FMS), die de vijf zero’s nastreven: zero leveringstijd, zero stook, zero fouten, zero onderbrekingen, zero papier.
Als we het globale effect van al deze maatregelen op de winstvoet samennemen, begrijpen we waarom flexibel produceren voor het patronaat de belangrijkste strategie van het ogenblik is. Er wordt bespaard op stocks, op de doorlooptijden, op de ‘dode’ momenten, op de transporttijden, op de schakeltijden, op de ruimte. Met andere woorden, er is een enorme productiviteitswinst op het ‘niet-levende kapitaal’. Er zit minder kapitaal bevroren in stocks, het kapitaal circuleert sneller en brengt dus meer winst voort, er wordt gevoelig bespaard op de kwaliteitskosten. (Zie 224 bis.)
De volgende tabel geeft een idee over de omvang van deze besparingen op de productiekosten die door toepassing van just-in-time en integrale p. 97kwaliteitszorg in de Verenigde Staten werden bekomen.
Automobiel toebehoren |
Drukkerij | Kleding | Werktuigen | Elektrische componenten |
||
Doorgangstijd | 89 | 86 | 92 | 83 | 85 | |
Stocks | brute materie |
35 | 70 | 70 | 73 | 50 |
tussen- product |
89 | 82 | 85 | 70 | 85 | |
eind- product |
61 | 71 | 70 | 0 | 100 | |
Omschakeltijd | 89 | 86 | 92 | 83 | 85 | |
Kwaliteitskosten | 89 | 86 | 92 | 83 | 85 |
Naast besparingen op het ‘dode kapitaal’ wordt ook bespaard op de arbeidskracht. Door het veelvuldige gebruik van onderaanneming wordt de kostprijs van de arbeidskracht gedrukt. Er wordt bespaard op de lonen door flexibele beloningssystemen, door betaling volgens prestatie, door nieuwe classificaties, door het ‘banaliseren’ van overuren en weekendwerk. De flexibele machines zijn doorgaans ook productiever zodat uiteindelijk dezelfde productie met minder arbeiders gerealiseerd kan worden. Er wordt gesnoeid op niet-productieve diensten, op ‘indirecte’ werkposten (stockbeheer, transport …). Het resultaat vertaalt zich dus meestal in minder arbeidsplaatsen en meer winst. Caterpillar heeft een wereldomvattend plan 1989-1993 lopen waarbij 2 miljard dollar (80 miljard Belgische frank) wordt geïnvesteerd in de bedrijven die tot PWAF-bedrijven (Plant With A Future) werden uitgeroepen. Volgens het plan moeten deze bedrijven in 1993 met 30 % minder arbeidskrachten werken.7
Door het bandwerk werd in 1913 de montagetijd van de Ford-T tot een tiende teruggebracht. De arbeid werd enerzijds gedekwalificeerd, maar werd anderzijds veel intensiever. Om zijn arbeidskrachten te kunnen houden, werd Ford verplicht — ook al door het opkomende syndicalisme — tot het betalen van hogere lonen (de 5 dollar-dag). Van daaruit werd de mythe geweven van Henry Ford, ‘vriend van de arbeiders’. Voor vele vakbondsleiders ontstond hieruit de illusie van het ‘historisch compromis’, bestaande uit een ruil tussen productiviteit en hogere lonen. Ook de ‘productiviteitsverklaring’ van 1954 steunt op deze ‘deal’: de vakbondsleiders werken mee om de productiviteit op te voeren en de opbrengst ervan wordt verdeeld. Ford zelf bekeek het minder idyllisch: “Bij het aanschaffen van arbeidskracht, zoals bij elke andere grondstof, moet men er zeker p. 98van zijn waar voor zijn geld te krijgen.”8
Vandaag wordt door de nieuwe arbeidsorganisatie een nieuwe sprong gemaakt in de globale productiviteit van het ingezette kapitaal. Ook hierrond wordt een mythe geweven: de mythe van de ‘herwaardering van de arbeidskracht’. Voor het kapitaal is het een methode om de winstvoet te verhogen, om extra-meerwaarde te veroveren op de concurrenten en niets meer. (Zie 226 bis.)
Wat de individuele kapitalist interesseert is de winstvoet: de verhouding van de winst tot het totale voorgeschoten kapitaal. De grondwet van het kapitalisme (maximum meerwaarde) neemt daarom de vorm aan van een streven naar een zo hoog mogelijke winstvoet. Bekijken we eerst het effect van de nieuwe technologie op het algemeen maatschappelijke vlak, voor alle kapitalisten. De gemiddelde winstvoet is hier gelijk aan de totale geproduceerde meerwaarde of winst, gedeeld door het totale ingezette kapitaal onder vorm van machines, grondstoffen en arbeidskracht.
Steeds vanuit globaal kapitalistisch standpunt kan de aanwending van nieuwe technologie dus de winstvoet als volgt doen stijgen:
1o Door verhoging van de meerwaardevoet ( ). (Zie 12 bis). Alle methoden voor verhoging van de uitbuitingsgraad doen de winstvoet stijgen. Het betalen van de arbeidskracht onder zijn waarde en het veralgemenen van onderaanneming, neemt hier een belangrijke plaats in.
2o Door de rotatiesnelheid van het kapitaal te vergroten. Hoe sneller een kapitaal de productie en circulatiecyclus doorloopt, des te vaker kan het ingezet worden in eenzelfde tijdseenheid. De jaarlijkse winstvoet wordt dan met n rotaties:
waarin de rotatiesnelheid (n), de uitbuitingsgraad (m’) en de inzet van constant kapitaal (% c) de bepalende factoren zijn.
Het produceren zonder stocks en het versnellen van de doorgangstijd hebben een versnellende werking op de kapitaalcyclus.
3o Door besparingen op de aanwending van het constant kapitaal (c).
Daardoor vergroot het relatieve aandeel van het variabel kapitaal, de enige bron van meerwaarde. Bij de technologische vernieuwingen wordt bespaard op c door
— een rationelere omgang met de arbeidsmiddelen (natuur, machines, werktuigen) en arbeidsgrondstoffen;
— een langer inzetten van het vaste kapitaal per dag (machines, gebouwen) om meerwaarde voort te brengen; dus door de uitbreiding van de arbeidsdag tot 24 uur per dag (ploegenwerk, nachtarbeid).
Het produceren zonder stocks, de integrale kwaliteitszorg (minder verlies), de verkorte omsteltijden en de verlenging van de arbeidsdag, zorgen voor belangrijke besparingen op het constant kapitaal (het vaste en circulerende deel) en voor een grotere voortbrengst van meerwaarde. De gemiddelde winstvoet stijgt dus door een intensieve aanwending van de nieuwe technologie en vooral van de nieuwe organisatiemethodes. Dit lijkt in tegenstelling tot het feit dat alleen arbeidskracht nieuwe waarde voortbrengt. Nieuwe technologie vergroot in de regel het procent kapitaal dat geïnvesteerd wordt in ‘dood kapitaal’ (of het aandeel van het constant kapitaal tegenover het variabel kapitaal of de organische samenstelling van het kapitaal). Vermits alleen het ‘levend kapitaal’ nieuwe waarde voortbrengt, formuleerde Marx hieruit de wet van de tendens tot dalende winstvoet. (Zie 111 bis.) De nieuwe organisatiemethodes zijn op dit ogenblik de belangrijkste manier om die winstvoet terug op te krikken. Maar ze kunnen de historische tendens tot dalende winstvoet slechts tijdelijk ombuigen.
Ingewikkelder wordt het wanneer we het effect van de nieuwe technologie niet langer op algemeen maatschappelijk vlak (gemiddelde winstvoet), maar op vlak van de afzonderlijke sectoren en bedrijven bekijken. In bovenstaande formule vertrekken we ervan dat de geproduceerde meerwaarde gelijk is aan de gerealiseerde winst. Dit is zo op algemeen maatschappelijk vlak. Indien dit ook op het vlak van de individuele kapitalen zou gelden, dan zouden de kapitalen met de hoogste organische samenstelling de kleinste winsten realiseren. De reproductie van het kapitaal en van de verschillende sectoren vereist echter dat alle ingezette kapitalen onder voorwaarden van vrije concurrentie een gelijke winstvoet voortbrengen, onafhankelijk van hun organische samenstelling (een ongelijke winstvoet heeft een verplaatsing van kapitaal tot gevolg tot de winstvoet terug gelijk is). Dit betekent dat er een verschil is tussen de meerwaarde die voortgebracht wordt (vermits de kapitalen van ongelijke organische samenstelling zijn), en de p. 100meerwaarde die gerealiseerd wordt onder vorm van winst. Dit gebeurt omdat de waren niet verkocht worden overeenkomstig hun reële waarde, maar overeenkomstig de productieprijs. Tot hiertoe steunden we ons op de (onzichtbare) onderliggende waardewet en de corresponderende meerwaarde. De productieprijs is, in tegenstelling tot de waarde, een zichtbaar gegeven en wordt bepaald door de productiekost, vermeerderd met de gemiddelde winstvoet.
De waardewet uit zich onder het kapitalisme in een andere vorm, namelijk als de wet van de productieprijs en de wet van de gemiddelde winstvoet. Tussen sectoren van ongelijke organische samenstelling heeft een overdracht van meerwaarde plaats. Bedrijven die hun productiekost per eenheid product kunnen drukken ónder de gemiddelde productiekost, eigenen zich een extra-meerwaarde toe. Daardoor ontstaat er een overdracht van geproduceerde meerwaarde van de minst productieve naar de meest productieve bedrijven.
De productiekost per eenheid is afhankelijk van de globale productiviteit van het geïnvesteerde kapitaal en van de globale voortbrengst die met inzet van eenzelfde som aan middelen (constant en variabel kapitaal) bereikt kan worden. Besparingen op constant en variabel kapitaal hebben een dubbele werking:
1o Ze drijven de globale productiviteit omhoog van alle maatschappelijk ingezette productiemiddelen (waardoor de gemiddelde waarde van de geproduceerde goederen daalt). 2o Ze bewerken een tijdelijke waardeoverdracht van de minst productieve naar de meest productieve kapitalisten, van de minst productieve naar de meest productieve sectoren.
De nieuwe productiemethodes werken zo een tijdelijk herstel of verhoging van de winstvoet (collectief en individueel) in de hand, maar kunnen de historische tendens tot daling van de winstvoet niet afwenden.