Dominique Meeùs

Dernière modification le   

retour à la table des matièresau dossier marxisme

212.
De tegenstelling productiekrachten-productieverhoudingen

Het historisch materialisme toont aan hoe de geschiedenis van de menselijke samenleving aangedreven wordt door objectieve wetten, in de eerste plaats door de dialectische tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen in de materiële productie. Het geheel van productiekrachten en productieverhoudingen vormt de productiewijze en zij omvat de bestendige tegenstellingsverhouding tussen de twee, die voor elke maatschappij en elke periode specifiek is. (Voor een uitvoeriger beschrijving van productiekrachten, -verhoudingen en -wijze, zie 212 bis.)

212 bis.
Productiekrachten — productieverhoudingen — productiewijze

De productiekrachten

Van de productiekrachten maken deel uit: de menselijke arbeidskracht, de arbeidsmiddelen en de arbeidsvoorwerpen.

1o De Mens, met arbeidsvermogen, fysische en geestelijke vermogens, die meebepaald worden door zijn fysische toestand, zijn vorming en cultureel niveau.

p. 78

2o Als arbeidsmiddelen gelden vooreerst de Natuur zelf, en ook de productie-instrumenten. Hier speelt dus de ontwikkeling van de technologie, de kennis van de natuurwetten een belangrijke rol. Van de structuur van de arbeidsmiddelen hangen in beslissende mate de ontwikkelingsgraad en de structuur van de coöperatie in de arbeid af. En dus ook het sociale karakter van de productie.

3o Ook de arbeidsgrondstoffen ondergaan een constante ontwikkeling.

Arbeidsmiddelen en arbeidsgrondstoffen (2°+ 3°) vormen samen de “productiemiddelen”.

De productieverhoudingen

De productieverhoudingen zijn het geheel van materiële betrekkingen die tussen de mensen bestaan tijdens de productie, en de verdeling van de materiële goederen. Het geheel van die productieverhoudingen bepaalt de economische structuur van de maatschappij en bestaan onafhankelijk van het menselijk bewustzijn. De essentiële factor van de productieverhoudingen is het bezit van de productiemiddelen of de eigendomsverhoudingen. Zij bepalen in doorslaggevende mate de andere betrekkingen, de plaats in de productie, de verdeling van de rijkdom en de afgeleide economische betrekkingen tussen de klassen. In bredere zin maken deel uit van de productieverhoudingen:

— het bezit van de productiemiddelen — de toe-eigening van de resultaten van het productieproces;

— de verhoudingen binnen het productieproces tussen de verschillende lagen en klassen die deelnemen aan het bestuur, het beheer en de uitvoering van de productie;

— de distributie- en verdelingsverhoudingen (verdeling van de sociale rijkdom);

— de consumptieverhoudingen.

De productiewijze

Productiekrachten en productieverhoudingen bepalen samen de productiewijze.

p. 79

Dit geeft schematisch de volgende samenvatting:

Productiewijze Productiekrachten Mens Fysisch Psychisch Productiemiddelen Arbeidsmiddelen Natuur Productieinstrumenten Machines Werktuigen Arbeidsgrondstoffen Productieverhoudingen

Wat betekent nu ‘dialectische tegenstellingsverhouding’?

Ten eerste: dat de evolutie van de productieverhoudingen samenhangt met de graad van ontwikkeling van de productiekrachten, die we bondig kunnen omschrijven als het geheel van middelen dat wordt ingezet om te produceren.

Ten tweede is de ontwikkeling van de productiekrachten de motor van de vooruitgang. Met andere woorden: de productiekrachten zijn het voorttrekkende element in het geschiedkundige proces. De ontwikkeling van de productiekrachten ligt aan de basis van nieuwe productieverhoudingen. Zij was de stuwende kracht achter het ontstaan van een nieuwe klasse, die de productiemiddelen op een nieuwe manier ging inzetten voor uitbuiting. Het kapitalisme was slechts mogelijk op een bepaald stadium van de ontwikkeling van de productiekrachten. De arbeid moet voldoende productief zijn om kapitaalaccumulatie mogelijk te maken, de productiemiddelen moeten voldoende geëvolueerd zijn om coöperatie van arbeidskrachten te bevorderen.

Ten derde hebben de productieverhoudingen ook, omgekeerd, een invloed op de ontwikkeling van de arbeid en van de productiekrachten. In een maatschappij die gebaseerd is op privébezit en privébelang worden alleen die productiekrachten ontwikkeld die maximumwinst opleveren en verwordt de stofwisseling Mens-Natuur tot roofbouw op de natuur en het milieu.

Ten vierde bestaat er een spanning tussen de twee elementen van de tegenstelling: productiekrachten en productieverhoudingen zijn niet noodzakelijk in overeenstemming. In het begin biedt een nieuwe maatschappijformatie kans tot ontplooiing aan de productiekrachten tot ze op de grenzen van de productieverhoudingen botst. Daaruit volgt de wet van de overeenstemming tussen het ontwikkelingsniveau van de productiekrachten en de productieverhoudingen. Met de ontwikkeling van het machinisme en de industriële productie op grote schaal was het doodsvonnis p. 80van de feodale productieverhoudingen getekend. Vroeg of laat passen de productieverhoudingen zich aan aan het niveau van de productiekrachten. Dit gebeurt in sociale revoluties.

De marxistische opvatting over de rol van de productieverhoudingen in hun wisselwerking met de productiekrachten, staat in scherpe tegenstelling met de heersende burgerlijke maatschappij opvatting:

— De productieverhoudingen worden zoveel mogelijk verhuld en uit de aandacht verdrongen. Zij worden als ‘natuurwet’ voorgesteld.

— De rol van de productiekrachten wordt verabsoluteerd en ze worden bijna uitsluitend tot de rol van wetenschap en techniek herleid. Een verstandige benutting door de heersende klasse zou alle problemen kunnen oplossen en een harmonische sociale ordening scheppen zonder aan de productieverhoudingen te raken.

— De technologische ontwikkeling wordt als een ‘autonome’, ‘neutrale’, ‘onvermijdelijke’ factor beschouwd, die gelijkstaat met ‘vooruitgang’, los van de sociale opties, de aanwending en de maatschappelijke gevolgen.

Deze opmerkingen in acht genomen, blijft de technologie, als onderdeel van de ‘productiekracht’, een centrale plaats innemen in de materialistische kijk op de geschiedenis. De technologische kennis bezorgt de mens groeiende mogelijkheden tot beheersing van de natuurkrachten en voert het kapitalisme tot ‘rijpheid’. In de loop van de kapitalistische geschiedenis kan men zo enigszins schematisch drie ‘technologische en wetenschappelijke revoluties’ onderscheiden. (Zie 212 tris.)

212 tris.
De drie technologische revoluties onder het kapitalisme

Sinds zijn beginperiode werd het kapitalisme voortgestuwd door drie ‘technologische of industriële revoluties’. Dit zijn periodes waarin de ontwikkeling van de productiekrachten met sprongen vooruit gaat en waarin op grote schaal nieuwe productiemethodes en nieuwe producten worden ontwikkeld.

De eerste industriële revolutie vertrekt van de uitvinding van de stoommachine (James Watt, 1765) en leidt vooral in de negentiende eeuw tot toepassingen in de industrie (kolen, staal, textiel) en het vervoer (trein, boot).

De tweede industriële revolutie steunt op het gebruik van de ontploffingsmotor (1860) en de elektrische motor (1888) als krachtbronnen. Zij leiden tot grote omwentelingen in de productiemethodes (elektromechanica, handwerk), de communicatie (telegraaf, telefoon), het transport (auto, vliegtuig) en de producten (metalen, chemie) in de loop van de twintigste eeuw.

p. 81

Vanaf het begin van de jaren 70 neemt de ontwikkeling van de technologie een nieuwe vlucht. In 1971 wordt de microprocessor ontwikkeld. De miniaturisering van de bouwstenen van de elektronica zet de poort open voor een stormachtige doorbraak van de informatica-industrie. De computertoepassingen leiden tot informatisering en automatisering van de productie. Zij veroveren ook de dienstensector (burotica) en de telecommunicatie (telematica). De nieuwste ontwikkelingen worden uitgetest in de bewapeningsindustrie (ruimtevaart, Star Wars).

Vanaf 1972 worden proeven ondernomen met genetische manipulatie (verandering van de eigenschappen van de levende materie door ingreep op de DNA-molecule). Dit geeft het ontstaan aan een nieuwe industrie: de biotechnologie. Zij vindt toepassingen in de agroalimentaire, de farmaceutische, de energetische en de militaire sector (bacteriologische oorlogsvoering).

In de jaren 70 worden ook nieuwe materialen ontwikkeld. Nieuwe plastics en composietmaterialen (legeringen van verschillende metalen, plastics) concurreren met het staal als basisproduct. De nieuwe materialen worden als het ware ‘op maat gesneden’, met een nieuwe, vooraf bepaalde combinatie van eigenschappen als gewicht, hardheid, geleidbaarheid … Glasvezel, optische vezel, koolstofcomposieten, nieuwe keramieken … geven aan de producten en de productie nieuwe mogelijkheden.

De sector van de grondstoffen tenslotte zal in de komende jaren worden dooreengeschud door de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen (zonne-energie) en door recuperatie van materialen en afvalstoffen.

Leiden de vier grote sectoren van “nieuwe technologie”, de micro-elektronica, de biotechnologie, de nieuwe metalen, de nieuwe energiebronnen de derde industriële revolutie in? Op het vlak van productiemethodes (automatisering, flexibele productiesystemen) en de communicatie ziet men in elk geval een kwalitatieve sprong in de ontwikkeling. Op het vlak van de producten breken voorlopig alleen de informatica en de ermee verbonden diensten definitief door.