Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Het ontbreekt de vakbonden duidelijk aan visie op de toekomst, aan een ideologie met mobilisatiekracht. De pleidooien van de vakbondsleiding voor realisme zijn niets anders dan een onderwerping aan de kapitalistische en imperialistische realiteit.
1o De wereld is nog nooit vooruitgegaan door zich te plooien naar de bestaande situatie. ‘Realisme’ betekent dat men zich schikt naar wat het kapitalisme kan aannemen, dat men randhervormingen voorstelt die de kapitalistische macht in geen enkele mate raken. Het is een onderwerping aan wat het kapitalisme ‘normaal’ vindt: de winst voorop, de wetten van de markt, de imperialistische wereldorde. Welke eisen stelt men tegen de banken die de staatskas plunderen (25 % van het jaarlijks budget!) en die meer geld uit de derde wereld halen dan ze eraan lenen? Voor het grootkapitaal, het IMF, de regering, kan men alleen marktconforme maatregelen nemen, dat wil zeggen herschikken maar zeker niet afschaffen van intresten of van de schuld.
Maar wat brengt dit ‘realisme’ op aan een land als Brazilië, dat tussen 1972 en 1988 176 miljard dollar interest betaalde aan de banken, of 64 miljard meer dan zijn totale uitstaande schuld? Alleen al de intrestlast van 1988 staat gelijk met “266 miljoen maandlonen aan het levensminimum, of met 81 700 klaslokalen, of met een woning voor 30 miljoen personen”.38
‘Realisme’ betekent dat men geen eisen kan stellen die raken aan de rijken, de monopolies, de privé-eigendom van de productiemiddelen. Dat men rekening houdt met de concurrentiepositie, met de crisis, met de moeilijkheden van de bedrijven, enz. Toegevingen in naam van het realisme gaan ervan uit dat ze ‘aanvaardbaar’ moeten blijven voor het kapitaal en zijn staat. Realisme is dat de sociale voorzieningen in crisistijd onmogelijk overeind kunnen blijven; realisme is dat de lonen onmogelijk sneller kunnen stijgen dan in de concurrerende landen. Het resultaat van al dat realisme ligt onloochenbaar vast in de cijfers: als we aannemen dat door de inlevering tussen 1980 en 1988, 8,8 % van het BNP van de loontrekkenden naar de kapitaalbezitters is gevloeid (zie 121), dan betekent dit elk jaar een verschil voor de werkers van ongeveer 475 miljard Belgische frank.
Dezelfde vaststelling geldt op democratisch vlak. ‘Realisme’ betekent toegevingen doen aan het opkomende racisme en fascisme. Gelijke politieke rechten, integraal stemrecht voor immigranten is in naam van het ‘realisme’ geschrapt uit de vakbondsprogramma’s. Op die manier wordt stap voor stap teruggeweken voor fascistische propaganda en dringt het racisme onder ‘aanvaardbare’ vorm binnen in de vakbondsdoctrine.
Het is precies het doel van de vakbond om de krachtsverhoudingen zo om te keren dat de kapitalistische logica verslagen wordt. Hoe kan anders ooit van een andere, niet winstgerichte maatschappij worden gedroomd? p. 69De verovering op het kapitaal begint pas als ‘het onrealistische’ werkelijkheid wordt.
2o Heel dikwijls wordt met die ‘krachtsverhoudingen’ gegoocheld om het ‘realisme’ te rechtvaardigen. André Vanden Broucke: “Ook al is het onbekwaam om een antwoord op de werkloosheid te vinden, toch is het kapitalisme de laatste tijd versterkt en niet verzwakt. Jammer voor Marx en zijn theorie, maar dat is de werkelijkheid. Sinds de crisis bevindt de arbeider zich in een verzwakte positie en daar moeten we ons als vakbond scherp bewust van zijn.”39 Dit scherpe bewustzijn ontbreekt inderdaad niet. Minder scherp is de wil om krachtsverhoudingen op te bouwen en om te gooien door maandenlange, desnoods jarenlange mobilisatie. Het hoofdprobleem is dat het opbouwen van krachtsverhoudingen alleen kan gebeuren rond radicale eisen, die enthousiasme kunnen wekken, wanneer de massa ervaart dat de strijd ernstig wordt genomen. De vakbondsleiding gaat doorgaans omgekeerd te werk: de eisen worden aangepast aan de ‘krachtsverhoudingen’, die doorgaans de krachtsverhouding aan de onderhandelingstafel zijn. Strijdbaar realistisch zijn is een goede inschatting maken van de mobilisatiekracht van de massa, de bereidheid om te vechten en die maximaal gebruiken. Het vakbondsrealisme maakt vooral een inschatting van wat men van het patronaat door onderhandelingen kan los pingelen.
Daar komt een ander punt bij. Als men zelf voortdurend de eisen ontkracht om het kapitaal te ontzien, is men zelf verantwoordelijk voor de verminderde actiebereidheid van de massa. Uit de ABVV-enquête zou moeten blijken dat de arbeidsduurvermindering minder enthousiasme wekt dan vroeger. Maar de eis van 36 urenweek, zoals hij in 1976 door Debunne werd vooruitgeschoven is in de loop van de jaren zo afgezwakt, in stukjes gekapt, aan loonverlies gekoppeld (5-3-3 operatie) dat hij volledig naast het doel geschoten is (werkplaatsen scheppen door arbeid te verdelen). Hoe wil men dat de arbeiders enthousiast naar meer van dat vragen? In het verleden werden al vaker eisen naar voor geschoven die als ‘antikapitalistisch’ aangekondigd werden, maar zo werden uitgehold dat ze naar het patronaat toe als ‘redelijk’ voorgesteld konden worden. Dit was onder meer het geval met de nationalisatie-eisen van De Man in de jaren 30 en van Renard in 1954-1956. Zowel De Man als Renard argumenteerden vanuit de noodzaak om het kapitalisme efficiënter te maken en dat was meteen de reële inhoud van hun plan. De grote mobilisaties van de massa die ermee gepaard gingen, leidden in beide gevallen tot grote ontgoocheling toen duidelijk werd dat het systeem deze ‘antikapitalistische plannen’ perfect wist te integreren en er dankbaar uit putte om zich te versterken. Was een mobilisatie voor échte onteigening, gedurende een langere periode niet veel vruchtbaarder geweest voor het bewustzijn en de antikapitalistische strijd dan deze nepmobilisaties? Het resultaat is ontgoocheling, afkeer voor structurele eisen, demobilisatie. Dit alles pleit voor radicale eisen met een geplande, systematisch opgevoerde actie en tegen vals ‘realisme’.
p. 703o Het ‘realisme’ beperkt de eisen tot onmiddellijke objectieven. Hoe verder in de toekomst hoe groter de waas van onduidelijkheid. Hoe kan men structurele antikapitalistische eisen realiseren als men niet een langere periode van bewustmaking en mobilisatie voor precieze ordewoorden voorziet? Een uitgebouwd programma moet voorzien in directe eisen die het lot van de werkers verbeteren en in langere termijneisen. Zelfs al zijn deze laatste niet direct realiseerbaar, ze zijn onontbeerlijk om een antikapitalistisch perspectief te geven.
Tijdens de twee grootste stakingen van deze eeuw, de staking van 1950 en die van ’60-’61 werd door sommige vakbondsleiders het federalisme als structurele eis naar voor geschoven onder de massa. Het is een voorbeeld van hoe structurele eisen door langdurige mobilisatie ingang kunnen vinden, vooral tijdens belangrijke bewegingen. Jammer genoeg is het helemaal geen voorbeeld van een antikapitalistische eis. De Verenigde Staten en Duitsland zijn federalistische staten en het grootkapitaal heeft zich ondertussen perfect aangepast aan de nieuwe Belgische staatsstructuren. De arbeidersbeweging in Wallonië ontdekt vandaag dat zij gedurende dertig jaar heeft gestreden voor een alternatieve kapitalistische structuur met precies dezelfde machthebbers en precies dezelfde financiële, economische en sociale oriëntaties (Denk maar aan de zes weken lange leraarsstaking van 1990).
Daarom pleiten we voor wezenlijke antikapitalistische eisen op langere termijn die de macht van het kapitaal aantasten en uiteindelijk vernietigen. De onteigening van belangrijke delen of van het gehele grootkapitaal is zo’n wezenlijke stap naar het socialisme, waarop de massa vanaf nu gericht moet worden.