Dominique Meeùs

Dernière modification le   

retour à la table des matièresau dossier marxisme

032.
Weerbarstige vakbondsleiders kraken

In een eerste periode (1977-1981) heeft het patronaat een campagne van intimidatie en ideologische chantage gevoerd tegenover de vakbondstop. Deze campagne probeert de rechtervleugel in de vakbonden te versterken, de linkervleugel te isoleren en te doen capituleren. Zo moeten de laatste haarden van principiële weerstand tegen de crisispolitiek opgerold worden. Het patronaat gebruikt harde taal tegenover de vakbondsleiders en viseert zeer in het bijzonder Georges Debunne. De campagne verloopt rond drie thema’s:

1o In België zijn de vakbonden baas. Het patronaat spreekt over een totaal onevenwicht in de machtsverhoudingen tussen patroons en vakbonden. Dit vindt zijn uitdrukking in de ‘voorzieningsstaat’, met een onredelijke uitbouw van allerlei sociale voorzieningen (l’État providence).

2o Vakbondsleiders die zich weigeren ‘aan te passen’ aan de crisissituatie worden als ‘avonturiers’, ‘onverantwoordelijke elementen’, ‘revolutionaire saboteurs’ bestempeld. De patronale pers heeft het over ‘rode terreur’. Het syndicalisme dat vertrekt van de klassebelangen en de klassenstrijd wordt aangevallen als ‘overleefd’, ‘dogmatisch’, ‘uit een ander tijdperk’.

Vooral Debunne, en met hem alle linkse krachten in beide vakbonden, worden hiermee op de korrel genomen. Jacques De Staercke, voorzitter van Fabrimetal: “De meeste vakbondsleiders zeggen dat de tijd van de matiging aangebroken is, indien niet in het openbaar dan toch in privé. Slechts enkelen, die in het spoor blijven van enkele min of meer utopische revolutionairen, weigeren de werkelijkheid te zien en pogen ondanks alles hun droom voor te zetten van een schepping die zowel gelijk als vooruitstrevend zou zijn.”15 Waarop De Standaard, de André Leysen-krant, als een echo herhaalt: “Het ABVV volgt dezelfde weg als de revolutionairen van de PVDA in eenzelfde sabotagemanoeuvre … Wie in die zin handelt, leidt het land naar de zelfvernietiging.”

3o Het patronaat beweert dat er een grote kloof bestaat tussen de vakbondstop, die vasthoudt aan verouderde denkbeelden, en de redelijke basis, die bereid is tot inlevering, die begrip heeft voor het algemeen belang. Deze boodschap richt zich vooral tot de rechtervleugel in de vakbondsapparaten p. 17en spoort hen aan om de ‘stem van de zwijgende meerderheid’ te laten horen.

Om haar campagne kracht bij te zetten stelt het patronaat zich onverzoenlijk op in het sociaal overleg, zodat de meeste mechanismen van de overlegeconomie (tijdelijk) worden opgebroken. Het patronaat vertrouwt op de regering om haar politiek met wetten en volmachten op te leggen, in afwachting dat de vakbondsleiding tot ‘rede’ is gebracht en vrijwillig de matiging ondergaat. De rechtse krachten zijn steeds bereid geweest om kost wat kost dit overleg te hervatten. Dit werd bijzonder duidelijk rond de indexslag.

Het patronaat voerde een campagne tegen de indexkoppeling van de lonen sinds begin 1975. Op 22 maart 1981 wordt door een uiterst beperkt ministerscomité van Martens IV (waarin ook de socialistische vicepremiers Claes en Mathot zetelen!) beslist “… dat er ten behoeve van het bedrijfsleven zou gesleuteld worden aan het indexsysteem”.16 Martens toetst de vakbondsleiders over een ‘noodplan’ en onmiddellijk worden de eerste breuken in het vakbondsfront duidelijk. Houthuys aanvaardt, Debunne weigert. De breuklijn loopt niet tussen maar doorheen de twee vakbonden; binnen de twee vakbonden zijn er voor- en tegenstanders. Op de ACV-persconferentie van 9 september 1981 verdedigt Houthuys de indexaantasting terwijl Robert D’Hondt en Armand Hengchen (Openbare Diensten) ze kort daarop resoluut afwijzen. Ook de ACV-Raad kant zich herhaaldelijk (27 oktober 1981 en 19 februari 1982) tegen een indexmanipulatie. Houthuys, Maris, Fruru in het ACV en John Vanden Eynde in het ABVV pleiten voor ‘overleg’ over de loonkost en nemen afstand van de ‘heilige koeien’. John Vanden Eynde en Meulendijks (ACV-Antwerpen) vechten samen met het patronaat voor loonvermindering in Cockerill Yards Hoboken, een precedent dat snel navolging zal krijgen in andere ‘nationale sectoren’. Op de Heizelconcentratie begin 1982 bekampt Debunne openlijk deze stromingen, onder stormachtige bijval van de 5 000 aanwezige militanten. Debunne verklaart zich bereid om tot de algemene staking over te gaan voor de verdediging van de index. In een ultieme bijeenkomst met de regering wijst Debunne een indexaantasting af, tot grote ergernis van Houthuys.

In het weekend van 21-22 februari slaat de regering toe, devalueert de frank met 8,5 % en neemt ‘begeleidende maatregelen’ waaronder een indexopschorting. Debunne gaat door de knieën voor de ‘overmacht’ van de devaluatie en de eerste grote ‘coup’ van Martens V. Tot grote ontgoocheling van zijn basis laat hij zijn dreiging vallen en pleit hij voor ‘het doen slagen van de devaluatie’. Na deze finale capitulatie is het hek van de dam. Debunne wordt kort daarop vervangen door André Vanden Broucke die pleit voor een ‘realistisch syndicalisme’, tegen het ‘dogmatisch syndicalisme’ en voor andere strijdvormen dan de staking. In de Franstalige vleugel van het ACV (die zich meestal radicaler opstelt) wordt eind 1981 door Robert D’Hondt een ‘bezinning over de doeltreffendheid van de vakbondswerking’ op gang gebracht. Le syndicalisme des années 80-90, p. 18een programmaverklaring die eind 1985 goedgekeurd wordt, wil eveneens de klassieke syndicale terreinen en methodes veranderen en pleit voor meer realistische doelstellingen.

De oproep van het patronaat om de verouderde dogma’s op te bergen en een nieuw sociaal pact te sluiten op basis van de beginselen van ‘concurrentiepositie, sociale matiging en sociale deregulering’ dringt langzaam maar zeker door in de vakbondsprogramma’s en in hun optreden.

Toch is de strijdwil van de basis niet gebroken. In de periode van de rooms-liberale regeringen hebben zich vier kansen voorgedaan om de sociale afbraakpolitiek een halt toe te roepen door een algemene staking en om een antikapitalistisch alternatief te bevechten: maart-april 1982 (staking Mons-Borinage, deelstakingen tegen regeringsplan), september 1983 (algemene staking openbare diensten), de lente van 1984 (strijdbeweging tegen het meerjarige saneringsplan) en april-mei 1986 (mijnstaking, spoorstaking, staking openbaar vervoer, Brussel en Wallonië, 24- en 48-urenstakingen in het hele land).

Maar die (meestal spontane) bewegingen stoten op een toenemende sabotage vanuit de vakbondstop, niet alleen in het ACV, maar ook in het ABVV. Waar de ACV-leiding zich meestal openlijk vijandig opstelt, ‘ondersteunt’ de ABVV-leiding hen met de bedoeling om ze niet te laten ontsporen en ze zo vlug mogelijk te beëindigen. Erg typerend daarvoor is de ABVV-‘mobilisatiecampagne’ in 1986: terwijl de beweging groeit en uitbreidt, weigert de ABVV-leiding voor te gaan en leidt ze alles af naar één betoging, die als bliksemafleider en orgelpunt moet dienen (31 mei). Bij zijn afscheid zal André Vanden Broucke over deze betoging met 200 000 deelnemers de volgende merkwaardige uitspraak doen: “Het is alleen jammer dat er geen duidelijke ordewoorden waren. Er was geen duidelijk perspectief, geen klaar stakingsbevel. […] Het is het privilege van de voorzitter om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Dat wil zeggen: wat de voorzitter vertelt is datgene wat het Bureau hem vertelt. Maar … wat zijn Bureau niet vertelt, kan hij niet vertellen. En het Bureau had hem op dat ogenblik niet gezegd dat hij kon oproepen er met zijn allen tegenaan te gaan. En dus stond ik daar, voor al die mensen, zonder hen een duidelijk ordewoord te kunnen geven. Een moeilijk moment was dat. Dat is wat ik noem een gemiste kans.”17

Notes
15.
Toespraak voor het Fabrimetal-congres, mei 1982.
16.
Het Belang van Limburg, 31 augustus 1981, geciteerd in J. Kruithof e.a., Inleveren, EPO 1983, p. 11.
17.
De Nieuwe Werker, 16 september 1989.