Dominique Meeùs
Dernière modification le
retour à la table des matières
— au dossier marxisme
Na de tweede wereldoorlog kende het westerse kapitalisme een lange periode van hoge en relatief stabiele groei. De Amerikaanse supermacht nam het voorheft in de neokoloniale uitbuiting, de internationale vrijhandel, de uitzaaiing van de multinationale ondernemingen en de militarisering van de economie (de Koreaanse en Vietnamese oorlog). De economische wereldorde werd verder aangezwengeld door toenemende staatstussenkomst, door een flink gestegen productiviteit en door een markt van massagoederen.
De snelle economische groei en de hogere productiviteit lieten het patronaat toe om meer kruimels te verdelen; toegevingen te doen om de sociale vrede te bewaren. De grotere koopkracht geeft voedsel aan de illusie van meer sociale en economische democratie. Jef Houthuys spreekt in beate termen over het ‘aards paradijs van de jaren 60’. Sommige socialistische vakbondsleiders zien reeds de definitieve verdwijning van het salariaat aan de horizon. Omdat de arbeiders voortaan een min of meer ‘rechtmatig’ loon krijgen, zou het marxisme, dat de arbeidskracht beschouwt als een koopwaar en de productie als een uitbuitingsproces, definitief achterhaald zijn. Het kapitalisme is niet langer een uitbuitingseconomie maar een ‘welvaartseconomie’. Bewijs: de ‘sociale welstand’ van de arbeidersklasse.
Elke tussenkomst van de staat in de economie wordt door de vakbondsleidingen beschouwd als een overwinning van de ‘belangen van de gemeenschap’ op de ‘privébelangen van het kapitaal’. Met andere woorden als een stap naar meer ‘economische democratie’. Vooral de ABVV-leiding toont zich zeer ‘vooruitstrevend’ in het ontwerpen van staatsinterventies die echter uitdraaien op reusachtige steunprojecten voor het grootkapitaal. Zo staat bijvoorbeeld het feitelijke resultaat van het structuurhervormingsplan van 1954-1956 in schril contrast met de ‘antikapitalistische’ taal die errond geweven werd.2 De ‘economische democratie’ wordt als een opgeblazen ballon: lucht van binnen en klaar om te barsten.
Dit is de achtergrond waartegen ‘de overlegeconomie’ tot bloei komt. Dit overleg is vaak voorgesteld als de bron van grote sociale verwezenlijkingen. In feite is het een spel van geven en nemen: het patronaat doet geen enkele toegeving die niet met een minstens even belangrijke toegeving van de andere zijde wordt betaald. De basis wordt gelegd door het Sociaal Pact dat nog tijdens de oorlog (1944) wordt afgesloten. Op dat ogenblik is de hoofdzorg van het patronaat zonder meer het behouden van de politieke en economische macht. Wat zij toekent (de sociale zekerheid) is niet een verovering van het ‘overleg’, maar is een toegeving uit schrik voor de revolutie en de klassenstrijd. De vakbondsleidingen verkopen deze reële verovering echter voor sociale vrede. De vakbondsleiding belooft een dam op te werpen tegen de revolutie en mee te werken om het systeem van burgerlijke democratie en economische uitbuiting te herstellen. Een gelijkaardig compromis werd na de eerste wereldoorlog beloond met de officiële erkenning van de vakbonden door het patronaat p. 8(paritaire commissies) en met de achturendag. Dit keer wordt het beloond met het officieel bekrachtigen van het overlegsysteem. Er worden overlegorganen opgericht op nationaal, sectorieel en bedrijfsvlak, voor economische en sociale materies. Het overleg en de sociale programmatie dragen in de ogen van het patronaat bij tot de economische stabiliteit en tot de sociale rust. Dit wordt kort daarna op de meest treffende wijze beaamd door het afsluiten van de Productiviteitsverklaring van 1954. De patroons erkennen het bestaan van de vakbonden en de vakbonden erkennen het gezag van het patronaat over de onderneming. De vakbonden zullen meehelpen om de productiviteit op te voeren en de patroons willen praten over de verdeling van de koek. Volgens de vakbondsleiding was dit overlegsysteem tot hiertoe de grootste doorbraak in de geschiedenis van de ‘economische democratie’. De vakbondsleiding klampt zich vast aan de illusie dat zij ‘mee kan beslissen’.