Chapitre 7 — Le taux de plus-value

Wir haben gesehn, dass der Arbeiter während eines Abschnitts des Arbeitsprozesses nur den Werth seiner Arbeitskraft produzirt, d. h. den Werth seiner nothwendigen Lebensmittel. Da er in einem auf gesellschaftlicher Theilung der Arbeit beruhenden Zustand produzirt, produzirt er seine Lebensmittel nicht direkt, sondern, in Form einer besondern Waare, des Garns z. B., einen Werth dem seiner Lebensmittel, oder dem Geld, gleich womit Werth er sie kauft. Der Theil seines Arbeitstags, den er hierzu verbraucht, ist grösser oder kleiner, je nach dem Werth seiner durchschnittlichen täglichen Lebensmittel, also der zu ihrer Produktion erheischten durchschnittlichen täglichen Arbeitszeit. […] Da er aber in dem Theil des Arbeitstags, worin er den Tageswerth der Arbeitskraft […], produzirt, nur em Aequivalent für ihren vom Kapitalisten bereits gezahlten Werth produzirt, also durch den neu geschaffnen Werth nur den vorgeschossenen variablen Kapitalwerth ersetzt, erscheint diese Produktion von Werth als blosse Reproduktion. Den Theil des Arbeitstags also, worin diese Reproduktion vorgeht, nenne ich nothwendige Arbeitszeit, die während derselben verausgabte Arbeit nothwendige Arbeit. Nothwendig für den Arbeiter, weil unabhängig von der gesellschaftlichen Form seiner Arbeit. Nothwendig für das Kapital und seine Welt, weil das beständige Dasein des Arbeiters ihre Basis.

Die zweite Periode des Arbeitsprozesses, die der Arbeiter über die Grenzen der nothwendigen Arbeit hinausschanzt, kostet ihm zwar Arbeit, Verausgabung von Arbeitskraft, bildet aber keinen Werth für ihn. Sie bildet Mehrwerth, der den Kapitalisten mit allem Reiz einer Schöpfung aus Nichts anlacht. Diesen Theil des Arbeitstags nenne ich Surplusarbeitszeit, und die in ihr verausgabte Arbeit: Mehrarbeit (suplus labour). So entscheidend es für die Erkenntniss des Werths überhaupt, ihn als blosse Gerinnung von Arbeitszeit, als bloss vergegenständlichte Arbeit, so entscheidend für die Erkenntniss des Mehrwerths, ihn als blosse Gerinnung von Surplusarbeitszeit, als bloss vergegenständlichte Mehrarbeit zu begreifen.

Nous avons vu que, pendant toute une section du procès de travail, l’ouvrier ne produit que la valeur de sa force de travail, c’est-à-dire la valeur des moyens nécessaires à sa subsistance. Comme il produit dans des conditions reposant sur une division sociale du travail, il ne produit pas ses moyens de subsistance directement, mais produit sous la forme d’une marchandise particulière, du fil par exemple, une valeur égale à la valeur de ses moyens de subsistance ou de l’argent avec lequel il les achète. La part de sa journée de travail qu’il y consomme est plus ou moins grande, selon la valeur moyenne de ses moyens de subsistance quotidiens, donc selon le temps de travail quotidien moyen requis pour leur production. […] Mais comme dans la partie de la journée de travail où il produit la valeur quotidienne de la force de travail […], il ne produit qu’un équivalent de sa valeur déjà payée par le capitaliste, et ne fait donc que remplacer la valeur variable de capital avancée par la valeur nouvellement créée, cette production de valeur apparaît comme simple reproduction. Cette partie de la journée de travail où s’accomplit cette reproduction, je l’appelle temps de travail nécessaire, et le travail dépensé pendant celui-ci, travail nécessaire. Nécessaire pour l’ouvrier, parce qu’indépendant de la forme sociale de son travail. Nécessaire pour le capital et pour son univers, parce qu’ils ont pour base que l’ouvrier existe bien là en permanence.

La seconde période du procès de travail, pendant laquelle l’ouvrier trime au-delà des limites du travail nécessaire, lui coûte certes du travail, une dépense de force de travail, mais ne constitue pas de valeur pour lui. Elle forme une plus-value qui sourit au capitaliste de tous les charmes d’une création ex nihilo. Cette partie de la journée de travail, je l’appelle temps de travail en surplus, et le travail dépensé pendant ce temps, surtravail (surplus labour). Autant il est décisif pour la connaissance de la valeur en général de la saisir comme pure coagulation de temps de travail, comme pur travail objectivé, autant il est décisif de saisir la plus-value comme pure coagulation de temps de travail en surplus, comme pur surtravail objectivé.

We zagen dat gedurende een deel van het arbeidsproces de arbeider slechts de waarde van zijn arbeidskracht produceert, dat wil zeggen de waarde van zijn noodzakelijke bestaansmiddelen. Aangezien hij produceert in een milieu dat gebaseerd is op een maatschappelijke arbeidsverdeling produceert hij zijn bestaansmiddelen niet rechtstreeks, maar produceert hij in de vorm van een of andere waar (bijvoorbeeld garen) een waarde, die gelijk is aan zijn bestaansmiddelen of het geld, waarmee hij die bestaansmiddelen koopt. Het deel van zijn arbeidsdag dat hij hiervoor gebruikt is groter of kleiner al naar gelang de waarde van de gemiddelde hoeveelheid bestaansmiddelen, die hij dagelijks nodig heeft, dus al naar gelang de gemiddelde dagelijkse arbeidstijd die voor de productie van die bestaansmiddelen noodzakelijk is. […] Aangezien hij echter gedurende het deel van de arbeidsdag, waarin hij de dagwaarde van de arbeidskracht […] voortbrengt, slechts een equivalent van de waarde produceert, welke hem reeds door de kapitalist werd betaald, dus door de nieuw voortgebrachte waarde slechts voorgeschoten variabele kapitaalwaarde vervangt, verschijnt deze productie van waarde slechts als reproductie. Het deel van de arbeidsdag, waarin deze reproductie plaatsvindt, noem ik de noodzakelijke arbeidstijd en de arbeid, die gedurende deze tijd wordt besteed, noem ik de noodzakelijke arbeid. Noodzakelijk voor de arbeider, omdat deze arbeid onafhankelijk is van de maatschappelijke vorm van zijn arbeid; noodzakelijk voor het kapitaal en zijn wereld, omdat het kapitaal gebaseerd is op de voortdurende aanwezigheid van de arbeider.

Het tweede deel van het arbeidsproces, waarin de arbeider over de grenzen van de noodzakelijke arbeid wordt geduwd, kost hem weliswaar arbeid, besteding van arbeidskracht, maar vormt voor hem geen waarde. Dit deel vormt meerwaarde, welke de kapitalist toelacht met alle bekoring van een schepping uit het niets. Dit deel van de arbeidsdag noem ik meerarbeidstijd en de in die tijd bestede arbeid noem ik meerarbeid (surplus labour). Zo belangrijk het is voor ons inzicht in de waarde in het algemeen om haar slechts op te vatten als stolling van arbeidstijd, als louter verstoffelijkte arbeid, zo belangrijk is het voor ons inzicht in de meerwaarde om haar slechts op te vatten als stolling van meerarbeidstijd, als louter verstoffelijkte meerarbeid.